Het huis van de Europese geschiedenis opende in 2017 zijn deuren. Dit initiatief van het Europees Parlement wil een overzicht geven van de laatste twee eeuwen in de Europese geschiedenis. Naast een zeer uitgebreide permanente tentoonstelling is er ook ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen, en de tentoonstelling die momenteel loopt is ‘Onstuimige jeugd’, een overzicht van de evolutie van de jeugd na de tweede wereldoorlog in Europa, met de nadruk op protestbewegingen en met aandacht voor wat zowel in West-Europa als in Centraal en Oost-Europa gebeurde.
De tentoonstelling overloopt vier generaties. De eerste is de ‘stille generatie’ die opgroeide net na de tweede wereldoorlog. Stil omdat hier niet zozeer de nadruk ligt op protest. De jeugd vertegenwoordigde toen de hoop van de maatschappij op een betere toekomst, in oost en west. De jongeren voelden zich niet meteen geroepen om hun ouders terecht te wijzen, maar maakten wel aanstalten om de wereld om zich heen te verkennen.
Er ontstonden enorme jeugdbewegingen, uit privaat initiatief in het westen, onder strikte controle van de overheid in het oosten. Jongeren begonnen ook te reizen, via autostop, en te kamperen. Er werden grote jongerenkampen georganiseerd, zoals het tweejaarlijkse Wereldfestival voor jongeren en studenten in het Oostblok, en als reactie daarop de Loreley-kampen in het westen. Beiden wilden vooral een boodschap van vrede uitdragen. Het was evenwel nog niet overal vrede. In verschillende landen waren nog guerrilla’s aanwezig die vochten tegen het regime, zoals in Griekenland, in Spanje, in Estland of in Roemenië.
Het was de tijd dat de jeugd voor het eerst als een aparte groep naar voren kwam, met meer financiële mogelijkheden en eigen vermaak. Ze verzamelden zich in bars, verplaatsten zich met scooters en hadden hun eigen muzieksmaak. Amerikaanse muziek als rock-’n-roll, swing en jazz werden bij sommige jongeren populair. Ze gingen zich ook anders kleden, in leren jekkers voor de Teddy Boys of in kleurrijke kostuums voor de styliagy in de Sovjet-Unie. Dit werd uiteraard niet altijd goed gezien door de rest van de samenleving. De tentoonstelling toont onder meer een foto van een Griekse jongen die kaalgeschoren werd en door de straten moest paraderen met een bord ‘Ik ben een Teddy Boy’.
De stille generatie staat natuurlijk in schril contrast met de ‘generatie revolutie’ uit de jaren zestig, die wel rekenschap vroeg aan de oudere generatie voor de misdaden uit het verleden. Veel aandacht gaat uiteraard naar mei ’68, maar met de uitdrukkelijke vermelding dat 1968 eigenlijk vele jaren geduurd heeft. De titel van de tentoonstelling – ‘Restless Youth’, in het Nederlands vertaald als ‘Onstuimige jeugd’ – komt trouwens van een CIA-rapport over de gebeurtenissen van 1968 in Europa.
Het rapport ontkent dat de protesten het werk zijn van een communistische samenzwering, al neemt dat niet weg dat vele westerse jongeren beïnvloed waren door het communisme, zoals duidelijk is door het tentoongestelde rode boekje of de protesten tegen de oorlog in Vietnam, waarbij delen van de studentenbeweging de kant kozen van de Vietcong. Ook in het communistisch deel van Europa waren er problemen, met bijvoorbeeld rellen in Warschau als een nationalistisch toneelstuk verboden wordt, en vooral in Tsjecho-Slowakije na de inval van het Warschaupact dat een einde moest maken aan het experiment van het ‘socialisme met een menselijk gezicht’. In Barcelona, toen nog deel van Franquistisch Spanje, protesteerden de studenten voor meer democratisch onderwijs.
Dat democratisch onderwijs was natuurlijk een belangrijk element om de protesten te verklaren, naast de enorme toename van de jeugd door de babyboom. In 1950 ging nog maar 4% van de jeugd naar de universiteit. Tegen 1970 was dat 14% geworden, en waren de universiteiten broeihaarden van verzet geworden. Maar ook op straat was het levendig, met provo’s in Amsterdam, jongeren die op het Dam bleven overnachten, grote stakingen in Frankrijk, verzet in Kopenhagen…
In communistisch Europa was er meer repressie tegen de alternatieve jeugd. We zien onder meer een kaart van Tsjecho-Slowakije waarin concentraties van langharigen – inderdaad een teken van dissidentie dat erg populair was onder de aanhangers van de Tsjechische underground – getoond worden. Het was niet uitzonderlijk dat langharigen verplicht naar de kapper moesten, en we zien zelfs een toelating voor een Roemeense acteur om zijn haar lang te dragen. We zien ook hoe jongeren uit Hongarije muziek aanvroegen op Radio Free Europe, de Amerikaanse anticommunistische radio die naar het Oostblok uitzond. Toch vonden hippies in het Oostblok ook hun weg. In de USSR was er zelfs ‘Sistema’, een netwerk van hippies die met elkaar in contact stonden om te kunnen reizen of om aan drugs te geraken.
De toestand slaat om aan het eind van de jaren 70. De crisis slaat toe, de werkloosheid stijgt, in het bijzonder bij de jeugd. Dit deel van de tentoonstelling begint met punk, en we staan plots in een kraakpand met een matras dat op de grond ligt. Punk bestond ook in het Oostblok, waar het floreerde in Joegoslavië en met harde repressie van de Stasi te maken had in de DDR. We worden zelfs geconfronteerd met een poster van de Hongaarse industrial-groep Máyusi Kalapács en we horen bovendien muziek van Laibach, zij het in de andere ruimte dat de kleurrijke kamer van de welgestelde tiener toont – de tentoonstelling benadrukt dat slechts een minderheid van de jongeren punkers waren – en waar op televisie videoclips te zien zijn, naast Laibach van A-Ha, Falco, U2, Doe Maar, Nena… Helaas krijgen we geen uitleg over de cruciale rol die Laibach gespeeld heeft in Joegoslavië in zijn tijd.
We worden ook geconfronteerd met minder aangename zaken als heroïne epidemieën in Zurich, Edinburgh en Lissabon, of met de aids-epidemie die vraagtekens zet bij de seksuele revolutie uit de jaren 60. We krijgen ook een glimp van de Movida Madrileña die een hedonistische levenswijze promoot in het van Franco bevrijdde Spanje, en ook heel wat interessante new wave en post-punk voortbracht.
Het laatste deel van de tentoonstelling handelt over de millennials en heet ‘Generation me’, een allusie op de verslaving aan sociale media en aan selfies van de huidige jeugd. De millennials verplaatsen zich vlot, onder meer met het Europese Erasmusprogramma (het blijft een Europees museum, hé), maar ook uit noodzaak. Sinds de val van de muur zijn zo’n 20 miljoen mensen uit het voormalige Oostblok verhuisd naar West-Europa, evenveel als er na de tweede wereldoorlog verplaatst werden in de bevolkingsuitwisselingen in Duitsland en Oost-Europa, en na de crisis van 2008 hebben veel jongeren uit Portugal, Griekenland en Italië hun land verlaten.
De grote vraag is of deze generatie wel zo apathisch en politiek onverschillig is als vaak wordt beweerd. De makers van de tentoonstelling zijn alvast op zoek gegaan naar bewijzen van het tegendeel. Ze wijzen op de Otpor-beweging die in 2000 tot de val van Milošević in Servië leidde. Na de financiële crisis van 2008 was er een veelvoud van bewegingen, zoals Occupy, Los Indignados in Spanje, Geração à Rasca (achtergestelde generatie) in Portugal… De jongeren hebben ook redenen om te klagen, want sinds de crisis is de jeugdwerkloosheid enorm toegenomen en komen jongeren steeds meer in flexibele, precaire jobs terecht. Wellicht hierdoor blijven millennials langer bij hun ouders wonen, om nog maar te zwijgen over grootouders die op de kleinkinderen passen om werk en privé te kunnen combineren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten