De dag van de opname. Ik heb er eigenlijk naar uitgekeken.
Op het moment dat ik dit schrijf is het avond en zit ik sinds twee uur vast in
de psychiatrische spoedafdeling EPSI van de UZ Leuven. Ik voel me volledig
ontspannen en goed. Toch is de dag anders verlopen dan verwacht. Toen ik
vanochtend opstond was het eerste wat ik deed de fles cava van de vorige avond
leegmaken en er een paar glazen pastis aan toevoegen. Dit is eigenlijk een
gebruikelijk begin van de dag voor mij, en één van de grote argumenten waarom
ik nu opgenomen ben.
Ik moet ongeveer van 7 tot 9 gedronken hebben. Tussendoor
las ik het einde van het boek ‘The Rise And Fall Of The Third Reich’ van
William L. Shirer, een absolute aanrader voor wie een diepgaand en
gedetailleerd beeld wil krijgen van het meest hatelijke regime aller tijden. Ik
heb het boek, dat ik de afgelopen tijd als een razende heb zitten lezen, ook
effectief uitgekregen, en wel voor ik opgenomen werd in psychiatrie. Zoals wel
vaker als ik een goed boek uit heb, heb ik spijt dat het over is.
Ik was van plan om mijn tijd in psychiatrie met lezen door
te brengen, en had dus nood aan boeken die me evenzeer zouden boeien als dat
van Shirer. De belangrijkste keuze had ik al eerder gemaakt: ‘The Great Terror’
van Robert Conquest. Het boek is een absolute klassieker over de terreur die Stalin over de
Sovjetunie deed waaien in de jaren ’30. Ik was er al eerder aan begonnen en
vond het uitstekend, maar ik ben toch ergens blijven steken. Namelijk bij het
hoofdstuk over de moord op Kirov.
Kirov was een vooraanstaand bolsjewiek en medestander van
Stalin. De moord op zijn persoon wordt algemeen beschouwd als de aanleiding
voor de grote zuiveringen die Stalin binnen en buiten de partij ondernam. Over
de moord op Kirov bestaan verschillende hypothesen. Conquest zelf is een
overtuigd verdediger van de hypothese dat Stalin de moord zelf heeft opgezet
als een demonisch plan om een aanleiding te hebben voor de zuiveringen die hij
plande. Zelf heb ik dat altijd vergezocht gevonden, en daarom had ik een paar
jaar geleden het boek over de moord op Kirov gekocht van Alla Kirilina, die
probeert te bewijzen dat de moord het werk was van een geïsoleerd partijlid die
wraak wou nemen omwille van een relatie van Kirov met zijn vrouw. Maar bij het
lezen van het hoofdstuk van Conquest over de moord - hij zou er later trouwens
een volledig boek aan wijden - moet ik toegeven dat hij een hoop zeer
onderbouwde en overtuigende argumenten kan voorleggen. Ik zal mij er nog verder
in verdiepen en hopelijk zelfs een artikel over schrijven dat jullie op deze
blog zullen kunnen lezen.
Nu ben ik natuurlijk behoorlijk afgeweken. Wat ik wou zeggen
is dat ik nog een beetje twijfel of ik even gepassioneerd zal lezen aan
Conquest als aan Shirer, maar dat zullen we nog wel zien. Een tweede boek dat
ik uitgekozen heb om mee te nemen was ‘Je kunt geen twintig zijn op
suikerheuvel’ van J.M.H. Berckmans, een boek dat ik al zeker vier keer gelezen
heb en dat altijd een trouwe bondgenoot is als je je wanhopig voelt. Het
handelt onder meer over een ziekenhuisopname van Berckmans, en in die zin
hoopte ik dat het me ook zou inspireren om zelf op te schrijven hoe mijn
verblijf zou vergaan.
Om elf uur had ik een eerste gesprek met een psychologe die
me, los van de psychiatrie, regelmatig opvolgt. We waren overgegaan tot een
wekelijkse opvolging door een psychologe vanwege mijn erg verslechterde
toestand. Eigenlijk was het nog maar mijn tweede afspraak met de dame. Net als
bij het eerste gesprek werd het een ganse litanie over alles wat slecht ging:
een lang aanslepende depressie, algehele uitzichtloosheid, zwarte gedachten,
overmatig alcoholgebruik, slaapmedicatie… Ze merkte op dat het vreemd was dat
ik wel al mijn boeken had klaargelegd, maar nog niet mijn kleren voor de
volgende vijf dagen. Verder niet veel zaaks.
Op de terugweg naar huis - ik ben afgeweken van mijn
oorspronkelijk plan om in het studentenrestaurant alma te gaan eten - werd ik
door angst overmand, en kreeg ik zin om te drinken. Ik stopte bij een Poolse
winkel waar ik al lang van plan was om ooit eens binnen te gaan om drank in te
slaan. Want als er iets is waar Polen goed in zijn, dan is het toch zuipen. Ze
hadden helaas geen wijn, en ik had weinig zin in bier, dus viel mijn keuze op
een kleine fles wodka.
Nu weet ik ook wel dat wodka straf spul is, en had ik me dan
ook voorgenomen om er met mate mee om te gaan. Niet dus, want op een half
uurtje heb ik het flesje van 200 ml soldaat gemaakt. En dus heb ik er nog een
glas pastis bovenop gedaan. Dit alles om de stress weg te nemen van het komende
gesprek waar mijn opname van zou afhangen. Niet echt slim. Of toch, als je
zeker wil zijn van opgenomen te worden.
Op dus naar het gesprek. Daar steek ik weer mijn litanie af
over hoe slecht alles gaat. Ik had ook de argumenten pro en contra een opname
opgesomd en heb gepleit voor mijn opname. Blijkbaar is de psychiatrisch
verpleegkundige snel eens met dit voorstel. Toen riep ze er mijn psychiater
bij, die me zei dat het een moedige beslissing was om me te laten opnemen.
Toen ze me terug naar huis stuurden om mijn spullen te gaan halen kwam het dan:
‘en probeer niet meer te drinken voor je terugkomt’.
Ik was even overdonderd. ‘Valt het dan zo erg op?’, vroeg
ik. Blijkbaar wel. Twee dagen eerder was ik bij mijn baas op het matje geroepen
omdat hij gemerkt had dat ik maandagochtend onder invloed op het werk zat.
Gelukkig had hij niet opgemerkt dat dit de laatste tijd bijna dagelijks
gebeurde. Zo ging ik ’s ochtends voor het werk regelmatig langs de winkel, waar
ik één of twee flesjes wijn kocht, die ik dan tijdens een wandeling door het
dichtbij zijnde park opdronk. Hetzelfde gebeurde tijdens de middagpauzes. Het kwam
zelfs voor dat ik gewoon tijdens de werkuren even mijn bureau verliet om snel
naar de winkel te lopen en op de terugweg een halve liter wijn leeg te drinken.
Het ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds drinken zette zich ook in het weekend
door.
Natuurlijk had dit overmatig gebruik ook lichamelijke
gevolgen. Ik bracht mijn avonden vaak in comateuze toestand door, waardoor ik
natuurlijk bang werd voor schade aan mijn lever en zelfs aan mijn hersenen. Ik had het gevoel mijn hersenen tot moes te drinken, dat de pastis in
mijn achterhoofd bleef hangen. Ook moest ik constant overgeven. 's Avonds als ik
te veel gedronken had natuurlijk, maar ook ’s ochtends. Het is zelfs twee keer
voorgevallen dat ik op weg naar het station even met mijn fiets aan de kant van
de weg moest gaan staan om over te geven. Zo hebben jullie een beeld van wat me
zover gebracht heeft.
Het verder verloop van de dag dan. Ik moest natuurlijk naar
huis om mijn spullen te gaan halen. Onderweg ben ik even gestopt op de school
waar de kinderen van mijn zus zitten. Ik heb er een leuke gewoonte van gemaakt
om ze elke vrijdag mee van school af te halen, iets waar ik altijd erg naar
uitkijk. De kinderen zijn namelijk dol op mij. Toch iemand die mij graag ziet,
denk ik dan. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om mijn zus te vertellen
dat ik in psychiatrie opgenomen word en haar met de vreselijke taak op te
zadelen om het aan mijn ouders uit te leggen.
Dan snel naar huis. Omdat ik de raad heb gekregen om niet
meer te drinken tot aan mijn opname koop ik onderweg een broodje dat ik tijdens
het inpakken opeet.
De eerste ontmoeting met mijn medepatiënten is vrij
positief. De eerste man die ik zag kwam de krant terugleggen en deelde me mee
dat ik mocht beschikken over de televisie, die hier blijkbaar de ganse dag aan
staat, ook al kijkt niemand er naar. De tweede persoon kwam zich zelfs
voorstellen en me vriendelijk de hand schudden. Nummer een zou ik de rest van
mijn verblijf niet meer tegenkomen. Nummer twee blijkt een zware drugverslaafde
die na zijn verblijf hier tegen een jaar rehabilitatie aankijkt. Hij is
buitengewoon aardig, ook al heeft hij het bij momenten zichtbaar zwaar te
verduren.
Verder zijn er nog twee meisjes. De eerste is een Portugese
biologe die aan de KU Leuven doctoreert en met zware heimwee zit,
maar ook met anorexie en depressie. Ze is er duidelijk het ergst aan toe in de
afdeling. Steeds gebogen hoofd, uiterst verlegen, rond zichzelf wentelend met
haar handen voor haar mond, angstaanvallen, hyperventilatie… Ze heeft ook
grote bijwerkingen van de medicatie. Het is niet zo gemakkelijk om een gesprek
met haar aan te knopen, maar eens het lukt is ze uiterst vriendelijk.
Het tweede meisje is dan weer iemand die graag sociaal
contact heeft en eveneens zeer vriendelijk is. Ze vraagt bijvoorbeeld altijd of
er iemand mee wil gaan roken - er is hier een afgesloten rookruimte - omdat ze
niet graag alleen is. Ze zegt dat ze lijdt aan een combinatie van anorexie met
boulimie, maar ik vermoed dat er meer achter zit want ze heeft het recht niet
om de afdeling te verlaten.
Om 9 uur ’s avonds is er steeds een groepsgesprek waarbij
iedereen samen zit. We overlopen dan per persoon hoe de dag verlopen is en hoe
we opkijken tegen de nacht. Wat mezelf betreft kijk ik heel erg op tegen de
nacht. Niet alleen hebben de artsen me verboden om te drinken, wat natuurlijk
ook mijn verwachting en bedoeling was, maar ze hebben me ook mijn zolpidem -
mijn favoriete slaapmiddel - afgepakt, iets waar ik absoluut niet mee kan
lachen.
Ik ben mijn pyjama vergeten en dus slaap ik met mijn kleren
aan. De eerste nacht is zoals verwacht bijzonder moeilijk. Ik heb amper
geslapen. Ik schat zelf dat ik enkel tussen half twaalf en half één geslapen
heb, en dan nog eens tussen half zeven en half acht, het uur waarop we gewekt
worden. Toch beweert de nachtverpleegster - die ’s nachts regelmatig alle
kamers afgaat om te zien of de patiënten slapen - dat ik bij verschillende van
haar rondes sliep. Mogelijk was ik even ingedommeld, of dacht ze dat ik sliep
omdat ik stil in mijn bed lag. Vanaf drie uur ben ik alleszins beginnen lezen.
In plaats van de boeken te lezen die ik meegenomen heb, lees ik teksten op mijn
computer.
Ik ben begonnen aan ‘Might is Right’ - een
sociaal-darwinistisch pamflet geschreven door een zekere Ragnar Redbeard. De
ware identiteit van Redbeard - een pseudoniem - is nooit met zekerheid onthuld,
maar er wordt beweerd dat hij een Brits-Australische socialist was, en dat zijn
tekst eerder een persiflage zou zijn op het sociaal-darwinistisch gedachtegoed. Ik betwijfel dit, want deze tekst is absoluut belachelijk en
slecht geschreven, te slecht om een persiflage te zijn op wat dan ook. En het
klinkt ook gemeend. Het is een tirade van negatieve algemeenheden tegen alles
en iedereen, een kinderlijk afgeven tegen elke moraal en elk onderscheid tussen
goed en slecht, voor het recht van de sterkste in alle omstandigheden. Het is
me een wonder hoe dergelijke rommel zelfs in de meest idiote extreemrechtse
kringen cult geworden is.
Meer interessante lectuur is een thesis over Victor Tsoi, de
legendarische zanger van de Russische new wavegroep Kino, die ik jaren geleden
had gedownload toen ik schreef aan mijn artikel over Akvarium. Natuurlijk vind
ik Tsoi een mindere god in vergelijking met Boris Grebenshikov, maar het
onderwerp blijft me onverminderd boeien en er zitten veel referenties naar
Akvarium en de Leningrad Rock Club in. Het artikel omschrijft hoe de
perestrojka aanvankelijk hoop genereerde en later ontaarde in teleurstelling,
een evolutie die perfect in Kinos muziek weergegeven wordt. Buitengewoon
interessant.
Tegen 7 uur 30 worden we wakker gemaakt en na een kwartier
worden we aan tafel verwacht om samen te ontbijten. Vannacht zijn er twee
nieuwe patiënten bij gekomen. De ene is een zeer zwijgzame kerel die enkel
kwijt wou dat hij al eerder opgenomen was. De andere is een sympathieke Turk
die verslaafd is aan marihuana. Hij is blijkbaar gisteren om zeven uur bij
spoed binnengekomen en pas vanochtend om vier uur in de afdeling binnen gelaten. Hij heeft
dus amper meer geslapen als ik.
Na het ontbijt hebben we elk een individueel gesprek met een
psychiatrisch assistent. Het gesprek verloopt moeilijk, vooral omdat de
assistent vraagt om een ‘systeemgesprek’ te organiseren met iemand die in nauw
contact staat met mij. De meest vanzelfsprekende keuze hiervoor is mijn moeder,
maar ik schaam me dood tegenover haar en ik denk dat het ook voor haar heel
moeilijk is. Het gesprek brengt me danig in de war en ik voel me een tijdje
heel angstig.
Toch heb ik tijdens het gesprek ook een paar keer luidop
moeten lachen om mijn eigen ellende. Het is ook wel grappig, toch zeker als je
het vanaf een zekere afstand bekijkt. Verleden maandagochtend werd ik wakker en
zag ik in de spiegel dat de helft van mijn hoofd afgeschoren was. Ik heb zondag
blijkbaar onder invloed van alcohol en zolpidem de leuke ingeving gehad om me
een origineler kapsel aan te schaffen. Ik moet grondig te werk zijn gegaan,
want ik vond zelfs haar op mijn scheermesje en de rechterhelft van mijn
hoofd was werkelijk gladgeschoren. Uiteraard mis ik mijn lange haren, en dat is
ook de reden waarom ik weiger de rest van mijn hoofd af te scheren, wat
nochtans de symmetrie van mijn hoofd ten goede zou komen.
Ik kon met mijn nieuw kapsel moeilijk op het werk
verschijnen. Daarom draag ik nu zoveel mogelijk een beret over het kale deel
van mijn hoofd. Uiteraard vonden mijn collega’s het raar dat ik de ganse dag met
die pots op mijn kop bleef rondlopen, maar ik denk dat ze me nog meer voor gek
hadden verklaard indien ze mijn kapsel hadden gezien. Hoe dan ook, dergelijke
voorvallen bewijzen ook dat ik rijp was voor psychiatrie.
Normaal gezien mag je tijdens je eerste dag de afdeling niet
verlaten. Maar naar aanleiding van de kleine angstaanval veroorzaakt door de
vraag om het ‘systeemgesprek’ die ik hierboven beschreef, heb ik de verpleger
uitgelegd dat ik in dit soort geval graag even naar buiten ging, dat de
buitenlucht me goed deed. Ik kreeg uiteindelijk de toestemming om een kleine
wandeling buiten te gaan doen, maar slechts tegen de avond. Tegen dan was het
buiten al donker en was mijn angstgevoel al terug weggeëbd, maar de wandeling
heeft me toch goed gedaan. Na elke wandeling wordt je verplicht om te blazen,
zodat men kan controleren dat je niet gedronken hebt. Er zijn in het ziekenhuis
namelijk twee kantines waar je ook alcohol kan krijgen. Ik ben trouwens één van
de enigen die naar buiten mag, wat me enigszins verwondert.
Eigenlijk heb ik het hier best naar mijn zin. Vreemd
eigenlijk. Maar om eerlijk te zijn, zowel thuis als op mijn werk verveel ik me
vaak dood. Mijn voornaamste bezigheid op het werk bestaat uit het aftellen van
de uren tot ik naar huis mag. Dan drink ik om de verveling te doden. Het is
vreemd dat ik me hier eigenlijk niet verveel, terwijl ik 90% van de tijd tussen
de vier muren van mijn kamer verblijf. Misschien is het omdat ik hier werkelijk
van elke verantwoordelijkheid opgeheven ben. Ik hoef niets te doen. Ik kan of
mag zelfs niets doen.
De enige verplichtingen zijn om met de anderen te eten, ’s
ochtends een gesprek met een verpleegkundige of een psycholoog, en ’s avonds
een groepsgesprek waarin we de dag overlopen. De rest van de dag zit ik op mijn
kamer. Te lezen, te dromen, te schrijven. Ik heb ook een werkelijk gevoel van
inspiratie, iets dat ik al maanden niet meer gehad heb. Het is hier natuurlijk
geen viersterrenhotel, maar het is ook geen gevangenis, ook al is de deur op
slot.
Eigenlijk is hier alles gericht op ontwenning. Ik krijg ’s
ochtends een extra pil met een vitaminepreparaat - die ik samen met mijn
antidepressiva onder toezicht van een begeleider moet slikken - en zelfs een
inspuiting met extra vitaminen in mijn bil. Blijkbaar helpen die middelen om
ontwenningsverschijnselen te voorkomen, ook op langere termijn.
Zelf heb ik eigenlijk helemaal geen last van
ontwenningsverschijnselen, tenzij van een hoge bloeddruk. Mijn bloeddruk wordt
hier trouwens ongeveer om de twee uur nagekeken. Er worden zelfs tijdstabellen
opgemaakt met het aantal metingen die moeten gebeuren. Zo’n meting kan ook ’s
nachts gebeuren, al zullen de verpleegkundigen je er niet speciaal voor wakker
maken.
Ik had ook geen ontwenningsverschijnselen verwacht. De paar
keer dat ik de afgelopen maanden een dag niet gedronken had - ik schat twee
dagen op de afgelopen drie maanden - had ik geen enkele last van
ontwenningsverschijnselen. Ik heb ook nooit last gehad van bevende armen of
iets dergelijks. (Wel van overmatig zweten. Het leek er soms op dat ik al
hetgeen ik dronk terug uit moest zweten, in de eerste plaats via mijn
voorhoofd.)
Blijkbaar is hier onder de dokters het verhaal rondgegaan
dat ik ’s ochtends dronk omdat ik last had van ontwenning. Dit is pertinent
onjuist en ik heb dat ook nooit in de geringste mate geïnsinueerd. (Voor een
voorbeeld van het verschijnsel dat hier bedoeld wordt raad ik de fantastische
film ‘De helaasheid der dingen’ aan.) Het feit dat ik ’s ochtends of zelfs ’s
nachts al begon te drinken heeft louter te maken met het feit dat ik me
wanhopig voelde en dat gevoel probeerde te ontvluchten. En met zelfdestructief
gedrag. Omdat ik mijn leven niet meer aankon. Blijkbaar bestaat er een zeker
verwachtingspatroon bij de artsen hier waarbij alles aan
ontwenningsverschijnselen te wijten moet zijn.
Op het tweede ochtendgesprek krijg ik de vraag om de voor-
en nadelen van het gebruik van alcohol en zolpidem op te sommen, en de voor- en
nadelen van het stoppen met het gebruik ervan. Voor alcohol is de oefening vrij
gemakkelijk gemaakt. Alcohol maakt het leven lichter, helpt bij overdreven
angst, helpt de tijd voorbijgaan... Daarentegen maakt het mij fysiek kapot,
heeft het effecten op lever en hersenen, en maakt het me op lange termijn nog
depressiever.
Voor zolpidem is de oefening iets moeilijker. De positieve
effecten heb ik meteen opgesomd: het maakt de dag korter, neemt de angst en de
wanhoop weg en zorgt dat je slaapt. Over de negatieve kanten moet ik mijn hoofd
breken, maar na lang tobben heb ik er toch gevonden. Zo zorgt zolpidem soms
voor rare verassingen ’s ochtends, zoals mijn half afgeschoren kop van een paar
dagen geleden. Het zou mogelijk ook een effect hebben op het geheugen, maar
daar kan ik me niet echt iets van herinneren, en ik neem het middel nu toch al
meer dan tien jaar.
David Bowie beweerde ooit dat het vrij gemakkelijk is om
nummers te schrijven als je drie dagen niet geslapen hebt. Hij heeft gelijk. Ik
heb het ook altijd zo ervaren. Slaapgebrek leidt tot creatieve en inspirerende
ideeën. Dat is een argument om geen zolpidem meer te nemen. Niet dat ik
slapeloze nachten wil hebben, maar ik heb toch het gevoel creatiever te zijn
als ik het niet neem. En iets anders dat ik al lang opgemerkt heb: als ik
zolpidem neem herinner ik me ’s ochtends zelden mijn dromen. Als ik het niet
neem herinner ik me ze wel. Dromen vind ik geweldig. Ze zouden wat mij betreft
zelfs de plaats van de werkelijkheid mogen innemen.
Ik krijg de toestemming om ’s middags een langere wandeling
te doen. De wandeltijd komt overeen met de bezoekuren. Ik wil sowieso geen
bezoek. De bedoeling is net om me af te zonderen van de buitenwereld. Misschien
is dat ook een reden waarom ik me hier goed voel. Draussen ist feindlich, zoals
Einstuerzende Neubauten ooit uitschreeuwden. Hier ben ik veilig.
Mijn wandeling behelst een volledige toer van het
gasthuisbergcomplex, dat toch vrij groot is. Gasthuisberg werd in 1975 geopend
als een plaats waar zowel onderzoek, onderwijs als patiëntenzorg op medisch
vlak op een plaats verenigd worden, en groeit nog steeds aan. Ik lees ook de
informatie over de op til staande verbouwingen. De afdeling psychiatrie zal een
nieuw gebouw krijgen en flink uitgebreid worden. Een goed ding. Maar de
vijvertjes naast de ingang zullen plaats moeten maken voor nog meer beton, en
dat is niet zo goed.
Als ik terug kom van de wandeling wordt ik opnieuw overmand
door een groot gevoel van angst. Ik had beloofd om nu mijn ouders te
contacteren voor het ‘systeemgesprek’ waar ik zo tegen opzie. Ik stel het zo
lang mogelijk uit en raap dan mijn moed bijeen om een sms naar mijn moeder te
sturen. Eens die verstuurd is vlucht ik weg. Ik laat mijn gsm achter bij de
verpleegkundige met de vraag om te antwoorden indien mijn ouders zouden bellen
en vertrek voor een nieuwe wandeling rond gasthuisberg, deze keer door de
gietende regen. Een regen die perfect bij mijn gemoed past.
In deze situatie zou ik thuis al meteen op korte tijd heel
veel gedronken hebben. Als ik terugkom blijken mijn ouders geantwoord te
hebben, via sms. Ze zijn bereid om te komen voor het systeemgesprek en vragen
of ze mij mogen bellen. Ik antwoord dat ik hen de dag nadien wel zal opbellen.
Uitstelgedrag.
Ik mis zolpidem. Ik slaap behoorlijk, maar lig toch ook een
deel van de nacht wakker. En ik begin te piekeren. Ik denk na over mijn omgang
met andere mensen. ‘Dingen die für sie wichtig, sind mir ganz einerlei’, zingt
Mantus. Ik heb gewoon heel andere interesses dan de rest van de mensheid, of
toch het merendeel ervan. Ik ben niet geïnteresseerd in de slimste mens of
Wouters versus Waes. Wel in Tsjechische undergroundmuziek en in de
onderhandelingen van Trotski in Brest-Litovsk. Ik en de wereld, we zitten niet
op dezelfde golflengte.
Concentratieproblemen zijn relatief. Op sommige onderwerpen
kan ik me concentreren, op andere helemaal niet. Geldzaken stel ik altijd zo
lang mogelijk uit. Maar als ik overmand wordt door angst, zoals deze namiddag
gebeurt, is zelfs twee zinnen lezen een hele opdracht. Ik doe twee uur over een
halve pagina.
Op de voorlaatste dag krijg ik de opdracht om op te lijsten
wat ik wil veranderen in mijn leven, waarom, hoe ik dat zou aanpakken,
enzovoort. Ik heb met nieuwjaar geen goede voornemens gemaakt en krijg nu de
kans om dat in te halen. Uiteraard neem ik me voor om niet meer te drinken en
geen zolpidem meer te nemen. Maar ook om me meer in te zetten voor mijn
hervonden doelen in het leven, actiever te zijn en om ander werk te zoeken.
De meest vervelende vraag is die naar de dingen die mijn
plannen kunnen dwarsbomen. ‘De wereld’ schrijf ik als eerste antwoord op. De
werkelijkheid, met andere woorden. Een werkelijkheid die ik echt niet kan
uitstaan en waar ik nu net vier dagen van afgesloten was. Angst die leidt tot
drinken. Dat mensen iets zeggen dat me stoort. Eigenlijk is er niet veel nodig
opdat ik terug zou hervallen in de levensstijl van voor mijn opname.
De laatste avond. Mijn verblijf hier loopt op zijn eind.
Vier dagen lang heb ik geen enkele verantwoordelijkheid moeten nemen, werd er
constant op mij gelet, zat ik met mensen samen die net als ik worstelden met
hun leven en met hun verslavingen. Het voelde aan als een veilige cocon,
afgesloten van een vijandige buitenwereld.
Soms ben ik geneigd om te denken dat mijn werk een
gekkenhuis is. Maar dat is het niet. Er is één belangrijk verschil. In
psychiatrie zijn de mensen veel vriendelijker met elkaar dan op mijn werk, waar
men elkaar zonder reden het leven zuur maakt en het bloed van onder de
nagels pest. Nochtans is het volk dat hier zit hetgeen je verwacht. Je zit
hier samen met junks, mensen met anorexie, neuroten die in een hoekje kruipen,
maar evengoed met familievaders die een of ander psychisch probleem hebben. Mensen
met een universitair diploma en mensen die hun school niet afgewerkt hebben.
Werkenden en werklozen. En al die mensen zijn supervriendelijk met elkaar.
Behulpzaam, ondersteunend, attent, beleefd, vrijgevig en vooral… solidair. Zeer solidair. Heel anders dan op mijn werk,
dus.
Op mijn laatste dag is dan het moment gekomen waar ik zo
tegen opzag: het systeemgesprek. Ik word naar een kamer geleid waar mijn ouders
op mij zitten te wachten. Er zijn twee medewerkers bij die het gesprek in goede
banen moeten leiden. Ik moet nu dus proberen aan mijn ouders uit te leggen wat
er mis is met mij en waarom ik hier terecht gekomen ben. Afschuwelijk.
Gelukkig zijn mijn ouders van het uiterst verdraagzame en
vriendelijke soort. Ik heb altijd steun van hen ondervonden als het moeilijk
met mij ging. Toch heb ik het gevoel dat ze mijn probleem niet begrijpen, in
het bijzonder mijn depressie. In de loop van het gesprek wordt ook duidelijk
dat ze mij zoveel mogelijk van de verleiding moeten houden om alcohol of zolpidem
te nemen. Op het einde van het gesprek begint mijn moeder te janken dat ze het
allemaal niet begrijpt. Gênant, maar gelukkig is de tijd om.
Ik krijg de kans om mijn ouders even rond te leiden in de
afdeling. Eigenlijk behelst die maar een veertigtal vierkante meter, waar we
met zes patiënten en twee verpleegkundigen samenhokken. Ik toon ze ook de kamer
waar ik het grootste deel van de tijd gezeten heb.
Dan neem ik afscheid van mijn ouders en is het tijd voor het laatste
middagmaal met mijn medepatiënten. Iemand vraagt me om tijdens mijn
middagwandeling nog sigaretten voor haar te gaan halen, wat ik ook doe alhoewel
ik hiervoor het reglement moet overtreden en buiten het domein van
Gasthuisberg moet treden. Bij mijn terugkeer neem ik afscheid en wacht ik af
tot ik een seintje krijg dat ik naar buiten mag, iets waar ik eigenlijk tegen
opzie.
Vijf dagen lang ben ik afgesloten geweest van de vijandige
buitenwereld. Nu word ik er weer in gegooid. Wat zal het geven? Zal ik terug
in mijn slechte gewoonten hervallen? Zal ik terug elke dag tegen mijn zin uit
bed komen? Ik heb het gevoel dat dit verblijf een breekpunt zou kunnen zijn in
mijn depressie, dat ik over een dieptepunt ben. Maar wie zegt dat er geen
nieuwe dieptepunten komen? Wie zegt dat ik niet opnieuw begin te drinken als ik
volgende keer door angst overmand ben? Veel twijfels dus, maar ook frisse moed
en een gevoel van terug perspectief te hebben in het leven. Hopelijk kan ik dat
nog even aanhouden. Het wordt een hele opgave.