25 jaar, zo lang bestaat Ahráyeph al. Of beter gezegd: in 1996 kwam de eerste demo van Crucifire uit, de voorloper van Ahráyeph. In 2021 kwam dan de ‘XXV’-ep uit van Ahráyeph, die een kwarteeuw muziek van Raf Ahráyeph – Raf Jansen voor de vrienden – moest vieren. We vonden dat een mooie gelegenheid om samen met Raf even de belangrijkste data uit zijn ‘prog-goth’-loopbaan te overlopen. We hadden veel vragen, en Raf heeft ook steeds uitgebreid en opvallend openhartig geantwoord. Het werd dus een lang, maar heel interessant interview.
1996: Je neemt de demo van Crucifire op, een gothic-metal groep die als voorloper van Ahráyeph geldt. Vertel eens hoe dat in zijn werk ging?
Ik woonde destijds in een oud klooster, waar ook studenten onderkomen hadden gevonden. Zo zat Steven Zwaenepoel, de road manager van dEUS, daar bijvoorbeeld ook op kot. In de gang waar Steven woonde, betrok begin 1995 ook Jo, de latere bassist van Crucifire, een kamer tijdens zijn verplegersstage. We hielden nadien contact en omdat hij me van zijn band Sarcastic had verteld, ben ik hen in de lente van 1996 op een repetitie gaan opzoeken. Ze speelden voornamelijk covers, zoals ‘Teethgrinder’ van Therapy?. Ik had in 1995 al de eerste fundamenten gelegd voor Crucifire, met een eerste demo, opgenomen op een viersporenrecorder en was op zoek naar een band. Jo, die bas speelde, en zijn maten David en Peter, waren competente muzikanten, dus stelde ik hen voor om hun band in de mijne te laten opgaan.
Ik weet niet meer waarom, maar Peter maakte daar aanvankelijk geen deel van uit en we hadden een tijdje een andere gitarist. Maar toen die niet kwam opdagen, bleek dat Peter wel degelijk geïnteresseerd was. David verhuisde van drums naar synths en elektronische percussie, omdat ik in mijn maat Geert een geweldig goede drummer had en het duidelijk was dat hij David - zonder aan diens drumkwaliteiten afbreuk te doen - op dat instrument overklaste. Maar David had nog een pak andere kwaliteiten: hij had een grotere muziektheoretische kennis en kon meerdere instrumenten bespelen en dus wilde ik hem er absoluut bij houden, ook al hadden we in Raf Corten, die ik later meenam naar Ancient Rites, al een keyboardspeler.
Met dat zestal repeteerden we en namen we in oktober 1996 een eerste, afschuwelijk klinkende demo op. Dat deden we deels in onze repetitieruimte en deels in de loft waar ik woonde, die songgewijs vereeuwigd is als ‘The White Square’. We hadden degelijk opnamemateriaal - verrassend eigenlijk, voor een beginnende band - maar het gebrek aan ervaring maakten we goed met enthousiasme, met alle afschuwelijk klinkende gevolgen van dien.
1996-1997: Je speelt een jaar bij blackmetalgroep Ancient Rites. Is dit de reden waarom Crucifire snel op een zijspoor belandde?
Ik moet die tijdlijn een beetje bijstellen: ik heb die eerste keer alles bij elkaar ongeveer een half jaar bij Ancient Rites gespeeld, van september 1996 tot maart 1997, met nog een invalrol in mei, toen Erik niet kon optreden. Mijn toetreden tot die band was niet de reden waarom Crucifire op een zijspoor belandde, want de band heeft, zij het op een veel lager en langzaam uitdovend pitje, nog bestaan tot begin 1998. Een aantal van de repetitiedemo’s die we in die periode opnamen, heb ik later uitgewerkt tot songs die op de eerste Ahráyeph releases zijn verschenen (bvb. ‘Cure/Divine/Madness’). Nee, dat Crucifire langzaam uitdoofde, lag eerder aan het feit dat eerst Jo en daarna Geert vanwege respectievelijk studies en werk uit de band stapten omdat ze er niet meer voldoende tijd in konden investeren. Dat was een tijdje een domper op het enthousiasme van Peter en David, maar ze keerden een voor een terug. Raf vond het blijkbaar leuker bij Ancient Rites en bleef weg van de Crucifire repetities, zonder daar een reden voor te geven. Hij verdween gewoon op de meest cruciale momenten. Dat werd trouwens een weerkerend patroon bij hem, dat hem uiteindelijk fataal werd bij Ancient Rites en de daar aan gelieerde band Danse Macabre. Verder speelde ons gezamenlijk softdruggebruik, binnengebracht door Geert, in die latere periode een grote rol in de ontbinding van de band. De repetities werden van langsom meer een excuus om joints te roken tot diep in de nacht. Ik was daar niet gelukkig mee, maar bezat toen evenmin de nodige autoriteit om daar paal en perk aan te stellen, niet in het minst omdat ik me er zelf aan schuldig maakte.
2001: Crucifire verdwijnt dus, maar rond de eeuwwisseling neem je het project terug op. Je verandert de naam in Ahráyeph en stuurt het schip richting gothic rock, zonder de metalinvloeden. Wat was je motivatie om opnieuw te beginnen?
Wel, het klinkt misschien raar, maar die eerste demo was daar hoofdzakelijk de oorzaak van. Op Eurorock 2000 kwam ik de drummer tegen van een band die vaak in het voorprogramma van Ancient Rites had gespeeld en die fan was van de songs op die demo. Hij zong de lof van die songs in het bijzijn van vrienden van me, die enkel mijn alternatieve rock project Sole kenden, zodat ze nieuwsgierig waren naar de muziek die ik daarvoor had gemaakt. Maar ik had te veel schroom om hen die demo te laten beluisteren omdat hij zo slecht van kwaliteit was. Uiteindelijk kwam het er toch van en een van hen, één van de grootste fans van The Sisters Of Mercy die ik gekend heb, was van mening dat Crucifire dichter bij mijn persoonlijkheid lag dan die alternatieve songs. Daarmee zette hij me aan het denken en na enkele dagen breinstormen besloot ik dat hij gelijk had en blies Crucifire nieuw leven in. Nog wat later besloot ik de naam te veranderen omdat ik inderdaad de metal invloeden die in Crucifire aanwezig waren wilde weren. Niet dat ik een afkeer van metal had gekregen; ik zocht gewoon naar een meer organische, open sound, met meer atmosfeer. Daarnaast was er in tussentijd ook een Australische thrash metal band opgestaan die dezelfde naam had aangenomen (die inmiddels niet meer actief is). En verder was ik nog het enige overblijvende bandlid, dus was de keuze snel gemaakt.
2004-2007: Je wordt opnieuw lid van Ancient Rites. Je hebt in deze periode aardig bijgedragen aan de groep, vooral als songschrijver op de plaat ‘Rubicon’. In 2007 verlaat je Ancient Rites om je te concentreren op Ahráyeph. Wat herinner je je van deze passage in de groep?
Goh… Heb je een paar uur? Er is toen zoveel gebeurd, in zowel positieve als negatieve zin. Om het bij het positieve te houden: we hebben een aantal geweldige concerten gespeeld. Zo was er het Revoltallo XIII festival in Vigo, Spanje, waar we op een berg speelden, die uitzag over de baai waarin de stad was gelegen. Een prachtige plek, met ook nog een restaurant vlakbij dat gelegen was onder een heus rotsblok. Fascinerend. Het publiek was die avond fantastisch. Ik had een vierentwintiguursgriepje opgelopen dankzij de airconditioning in het vliegtuig en stond met koorts op het podium, maar het publiek heeft me er toen met hun mateloos enthousiasme echt door gesleurd.
Ik leerde bij de band ook Marec kennen, die toen net de vaste geluidsman was geworden van de band en die dat later ook werd voor Ahráyeph. Een fantastisch mens die zijn vak tot in de puntjes verstond, waar beide bands live hun voordeel mee hebben gedaan. Helaas werd hij vlak voor de pandemie losbrak gedwongen om te stoppen, omdat de ziekte van Meunière bij hem werd vastgesteld, waardoor hij zijn gehoor verliest. Een serieus verlies, voor Marec en voor alle bands met wie hij werkte. Maar de kameraadschap is wel gebleven, ook al spreken we elkaar niet zo vaak. Hij is zelfs vlak voor de pandemie losbrak nog enkele weken komen helpen met de verbouwingen hier in huis; volstrekt belangeloos. Hij heeft veel voor Ahráyeph betekend, veel meer dan sommige ex-bandleden, dus het zou verkeerd zijn om hem niet te vermelden.
De passage op Graspop in 2006 was natuurlijk ook een persoonlijk hoogtepunt. Ik ben een volbloed Kempenaar, en in je eigen streek kunnen spelen, op het grootste metalfestival van België en één van de grootste in Europa, dat kan niet anders dan een hoogtepunt zijn. Het was muzikaal misschien niet ons sterkste optreden, daar zullen de zenuwen ook wel mee voor gezorgd hebben. De Marquee stond bomvol, tot buiten toe, is me later verteld en we werden grandioos onthaald. Er stonden ook vrienden en kennissen van me in het publiek en dat maakte het extra speciaal. Daarnaast hadden we backstage een trailer tegenover Alice In Chains, die muzikale helden van me zijn. Ik heb met Jerry en Sean enige woorden kunnen wisselen; heel sympathiek. Maar een van de meest rock ’n roll momenten in mijn leven beleefde ik toch vlak voor ons optreden, toen ik in het backstage toilet tussen hun zanger William DuVall en David Johanssen van de New York Dolls stond te pissen. Dan weet je dat je het gemaakt hebt, hahaha!
Nog een hoogtepunt: het album ‘Rubicon’ zelf. Ik ben nog steeds erg trots op het album. Inderdaad is de muziek van het merendeel van de songs van mijn hand, maar de songs van Erik en mijn samenwerking met Domingo op ‘Brabantia’ zijn even sterk. Er staat geen enkele slechte song op dat album. En op het album staan ook enkele van Gunthers sterkste teksten. Ik herinner me dat Erik en ik tijdens de opnamesessies op een avond gingen stappen omdat we er even tussenuit moesten en dat we het er tijdens de rit naar Krefeld over eens waren dat we een sterk album in handen hadden. Dat bleek later dan ook uit de onveranderlijk positieve recensies die het album te beurt vielen. Dat is ook de reden waarom ik langer in de band ben gebleven dan ik eigenlijk wilde, want er zijn toen een aantal dingen gebeurd en gezegd waar ik allerminst over te spreken was, maar ik wilde me niet losmaken van die songs. Eerzucht, zullen we maar zeggen…
2008: Hij is er eindelijk: ‘Marooned on Samsara’, het debuut van Ahráyeph. Ik begreep dat het een moeilijke bevalling was, want ondanks het feit dat je een groep rondom je had, heb je toch veel op jezelf opgenomen. Hoe blij was je met deze plaat?
Ik was blij dat het album er was en dat ik de kans kreeg om het uit te brengen via D-Monic. In tegenstelling tot wat je vaak hoort, heb ik nooit te klagen gehad over het label waarop ‘Samsara’ is uitgekomen. Ze hebben me altijd fair behandeld en zich aan het contract en de afspraken gehouden. Het is alleen jammer dat ze Ahráyeph geen tour support konden bieden omdat ze daar niet groot genoeg voor waren. Ik ben er zeker van dat ze dat anders wel hadden gedaan, want ze geloofden in de band. Dat had een verschil kunnen maken.
2008: Ik heb je maar één keer live mogen bewonderen, op een optreden georganiseerd door Bunkerleute in de Lido in Leuven. Toen had je nog een band, nu doe je alles alleen. Bestaat er nog een kans dat je ooit zal optreden met Ahráyeph?
Die kans bestaat zeker nog, maar helaas zijn de tijden er niet naar om daar nu concreet mee aan de slag te gaan. Ik zou op zoek moeten naar een nieuwe begeleidingsband, repetities organiseren, op zoek moeten naar een boekingsagentschap… Zo lang de pandemie blijft voortwoekeren en het voor artiesten onzekere tijden blijven, lijkt het me niet het geschikte moment om daaraan te beginnen, maar de zin is er wel degelijk om dat te doen. Ik heb veel te lang niet live gespeeld en dat is iets wat ik altijd graag heb gedaan. Na mijn eerste Europese toer met Ancient Rites wist ik dat ik in de wieg gelegd was voor het tourleven, hoe slopend het ook kan zijn. Ik ben daar toen compleet leeg van thuisgekomen, maar na een nachtje slapen in mijn eigen bed was ik direct weer klaar om de tourbus op te stappen en er weer tien dagen in te vliegen. Dan weet je het wel. Ik leef enorm op als ik op een podium sta, ook al zeg ik weinig tussen de songs. Dat is niet uit arrogantie: mijn songs zijn mijn manier van communiceren met het publiek, wat kan je daar nog meer aan toevoegen? Maar dat wil ik dus zeker heel graag opnieuw doen. Als er muzikanten zijn die zich geroepen voelen: je kan me altijd via de officiële Facebookpagina contacteren.
2013: Je wordt gediagnosticeerd met Autisme Spectrum Stoornis. Enerzijds ben je uitzonderlijk intelligent, anderzijds ondervind je moeilijkheden met zaken die heel vanzelfsprekend zijn voor de gemiddelde mens. Denk je dat deze stoornis een weerslag heeft gehad op je werk met Ahráyeph?
Dat lijdt niet de minste twijfel. Alles wat ik doe, goed of fout, wordt mede bepaald door mijn stoornis. Het is pas sinds ik die diagnose kreeg, dat ik begrijp hoe ingrijpend de draagwijdte van die stoornis is op alles wat ik doe en alles wat ik ervaren heb.
Sta me toe te zeggen dat ik het belangrijk vind om open te zijn over mijn A.S.S. Ik heb al van sommige mensen, zelfs collega muzikanten, te horen gekregen dat ik dat beter niet zou doen, maar zeker in deze tijden, en na alles wat ik heb meegemaakt, vind ik het belangrijk dat ik openlijk kan zijn wie ik ben. Het zal je niet verbazen dat ik dan ook vierkant achter de campagne van De Warmste Week dit jaar sta, omdat ik als geen ander weet hoe moeilijk het is om jezelf te kunnen en mogen zijn en ik ook altijd anderen heb gesteund in het zichzelf kunnen zijn. Ik werd gepest op school, in mijn familie werd er op mij neergekeken… Ik heb daar depressies en een extreem negatief zelfbeeld aan over gehouden; ik liep voortdurend tegen mijn eigen grenzen aan zonder het zelf te beseffen, werd als een weirdo beschouwd omdat ik op alles heel rauw en ongefilterd reageerde, en dat soms nu nog doe, omdat dat helaas niet te controleren is. Daar moet ik mee leren leven. Ik werd gekwetst maar ik heb ook gekwetst, soms zonder zelf te beseffen hoe hard. Er zijn bepaalde relaties waarvan ik achteraf gewoon moet toegeven dat ik het de vrouwen in kwestie niet kwalijk neem dat ze die hebben beëindigd omdat ik hen met mijn autistische karakter in combinatie met de depressies en het zelfbeeld dat ik eraan overhield fout behandelde, al ben ik evenzeer het slachtoffer geweest van vrouwen die het slecht met me voor hadden, net omdat ik vanwege mijn A.S.S zo’n makkelijk slachtoffer was. Zo ontstaat dus een song als, pakweg, ‘Lilith’. Ik ben me sinds die diagnose en de therapie die daar mee gepaard ging wel degelijk bewust(er) van mijn eigen tekortkomingen, maar evengoed mijn eigen grenzen, en dat helpt. Ahráyeph is in die zin altijd de uitlaatklep geweest van al die ervaringen, want alle songs die ik heb geschreven, gaan over al die ervaringen en observaties die ik vanuit mijn autistisch perspectief beleef. Ahráyeph is mijn zelftherapie. Ik ben in de muziekwereld wat dat betreft allerminst een alleenstaand geval. Overigens, wat dat zelfbeeld betreft, dat zit nu een stuk beter. Ik haat mezelf niet langer, maar de emotionele schade die ik over vier decennia heb opgelopen heeft onuitwisbare sporen nagelaten. Niets aan te doen, maar gelukkig kan ik dat dus kwijt in Ahráyeph.
Praktisch gesproken heeft die A.S.S. Ahráyeph ook vaak parten gespeeld en het heeft me zeker veel opportuniteiten gekost, omdat ik nu eenmaal ben wie ik ben en de stoornis een integraal onderdeel van mijn persoonlijkheid is, al ben ik natuurlijk ook meer dan mijn stoornis alleen. Ik kan dat jammer genoeg niet even uitzetten, het is er altijd en dat is ook voor mezelf vaak vermoeiend. En qua interpersoonlijke dynamiek is het natuurlijk niet makkelijk om met anderen om te gaan. Ik ben extreem gedetailleerd en dus breedvoerig (het is bijvoorbeeld niet makkelijk voor me om de antwoorden op jouw vragen zo gecondenseerd mogelijk te houden, omdat ik altijd een zo volledig mogelijk beeld wil scheppen, maar dat is natuurlijk gewoon niet mogelijk), streef altijd naar perfectie en maak het zo mezelf en anderen niet makkelijk. Maar evengoed kan ik geen begrip opbrengen voor luiheid, manipulatief gedrag en egoïsme. Daar is het wat banddynamiek betreft te vaak op stukgelopen, niet alleen bij Ahráyeph.
2015: Het duurt zeven jaar voor er een opvolger komt voor ‘Marooned on Samsara’, een vertraging die onder meer veroorzaakt wordt door een ernstige burn-out. Toch wordt ‘AnimAElegy’ een waar pareltje. Deze keer neem je het grotendeels alleen op, met enkel gastmuzikanten op drums en toetsen. Ben je nog steeds trots op deze plaat?
Jazeker. Ik moet je wel weer even corrigeren: Ness was geen gastmuzikante, maar een vast bandlid van de laatste live line up van Ahráyeph. ’t Is jammer dat ook zij voorrang moest geven aan haar job, want ze was met voorsprong het Ahráyeph-bandlid aan wie ik het meeste heb gehad, zowel op persoonlijk als op muzikaal vlak. Ik mis samenwerken met haar nog steeds.
Maar om op ‘AnimAElegy’ terug te komen, ik vind het album een stap vooruit op ‘Samsara’, ook al merk ik dat het debuut bij sommige mensen meer een snaar heeft geraakt dan dat album of de dingen die daarna kwamen. Maar toch: qua songwriting, productie en ook tekstueel ben ik zeker meer dan tevreden met ‘AnimAElegy’. Op ‘Desert Songs’ na - wegens te lang, blijkbaar - staan nu al mijn albums, ep’s en songs op alle streamingdiensten, dus ik hoop dat ‘AnimAElegy’ langs die weg zich wat meer in de duistere harten van luisteraars kan wurmen, want dat verdient het album echt wel.
2016: Je geeft de ‘Desert Songs’-ep uit, waarmee je eigenlijk voortbouwt op het werk van Robin Proper-Sheppard - een man die je trouwens persoonlijk kent - en zijn groep The God Machine. Vertel even meer over de inspiratie van de ep?
Ik zou niet zeggen dat ik met die ep expliciet heb voortgebouwd op het werk van Robin en zijn vorige band, The God Machine die, zoals je wel weet, een heel grote invloed op me heeft gehad. Ik heb enkel de titel geleend, omdat de songs die ik er voor schreef een woestijnatmosfeer in me opriepen. Mijn moeder, die weliswaar geen fan is, merkte al vaker op dat ik ‘heel filmische muziek schrijf’ en zeker wat ‘Desert Songs’ betreft kan ik haar daarin bijtreden. Terwijl ik aan het componeren was zag ik steevast beelden voor mijn geestesoog opdoemen van grote zandduinen, rode avondluchten met een ondergaande zon waarin de hitte aan de horizon zindert, karavanen die ploegend door het mulle woestijnzand de oase proberen te bereiken en woestijnnachten waarin de nachthemel bezaaid is met sterren en planeten.
Anderzijds leefde ik toen ook met die burn-out waar je het net over had. Het gevoel dat ik in die periode had, werd uitgedrukt in de titelsong van het vijfde album van de prog metal band Queensrÿche, ‘Promised Land’: ‘Life’s been like dragging feet through sand and never finding a Promised Land’. Queensrÿche lijkt op het eerste zicht niet meteen een band waar je als goth naar zou willen luisteren (al zijn ‘The Mission’ en ‘Suite Sister Mary’ op ‘Operation:Mindcrime’ vroege voorbeelden van wat later ‘gothic metal’ zou gaan heten), maar dat album is heel duister en zwaarmoedig. ’t Is meer Pink Floyd dan heavy metal, maar dat maakt het album voor mij net beter, en die titelsong is echt wel heel donker en zwaarmoedig. Alles wat er in die song wordt beschreven kon zo uit mijn leven gegrepen zijn. Daar moest ik aan denken toen ik met ‘Desert Songs’ bezig was. Dankzij dat beeld van iemand die door het zand ploetert zonder echt vooruit te komen, kreeg ik het idee om die titel te gebruiken en ook de teksten in die zin te schrijven, wat wonderwel haast als vanzelf ging. Ik vind dat ze bij mijn beste teksten horen, als ze al niet de beste zijn. Ook het boek ‘What Dreams May Come’ was een bron van inspiratie. Ik blijf ervan overtuigd dat het ook de inspiratiebron is geweest voor de teksten van Carl McCoy op het ‘Elizium’ album van Fields of the Nephilim. Ik had het toen net herlezen en ging op in het Summerland concept, de dimensie tussen het overlijden en de volgende reïncarnatie, dus dat zit er ook in verwerkt.
2016: Met ‘Desert Songs’ kondig je meteen ook het voorlopige einde van Ahráyeph aan. Je wil je meer gaan concentreren op je metalproject Trans World Tribe, met zangeres Staci Heaton. De groep brengt een ep en een single uit in 2016, maar daarna horen we er niets meer van. Wat is er gebeurd?
Om kort te gaan: net als Ness besloot Staci om zich toe te leggen op haar carrière. Ze werkt voor het Californische parlement en werkt daar mee aan het milieu- en landbouwbeleid. Daarnaast is ze getrouwd (haar man Brian bracht onlangs met twee co-auteurs de allereerste biografie uit van het voornoemde Queensrÿche) en heeft een opgroeiende dochter. Dat al die dingen voor haar voorrang hebben op een muziekproject, daar kan ik zeker begrip voor opbrengen. Anderzijds is ze een enorm getalenteerde zangeres en het is jammer dat ik ook niet meer met haar kan samenwerken. Maar Trans World Tribe is niet dood, enkel in winterslaap. Ik weet nog niet hoe of wanneer ik het ga aanpakken, maar er komt sowieso een vervolg. Ik heb in elk geval nog een flink aantal demo’s en songideeën liggen voor dat project, dus aan materiaal is er alvast geen gebrek.
2018: Je keert terug met Ahráyeph en brengt de ‘Heavy like the ancient sun’-ep uit, een hommage aan je overleden vriend James Blaast!™. Wat was je motivatie om dit te doen?
James was, zonder overdrijven, mijn beste vriend. Onze vriendschap was volkomen wederkerig, wat ik van heel weinig mensen kan zeggen. Het is moeilijk om uit te leggen waarom onze vriendschap zo speciaal was… Het klikte vanaf de eerste persoonlijke kennismaking gewoon meteen. Het was alsof we elkaar al heel ons leven kenden. Dat lag niet voor de hand. Iedereen die James heeft gekend, weet dat hij niet altijd de makkelijkste persoon was om mee om te gaan. Hij had een uitgesproken mening die zo ongezouten was dat indien de Atlantische Oceaan er mee werd geconfronteerd, ze in een zoetwaterzee zou veranderen. Hij had er ook geen probleem mee om mensen af te schrijven als hij klaar met ze was om welke reden dan ook. Ook ik heb een paar keer serieus met hem gebotst omdat hij grenzen overschreed. Maar waar hij bij zijn standpunten bleef waar het anderen betrof, deed hij na onze botsingen elke keer de moeite om het bij te leggen en deed hij de moeite om mijn grenzen te respecteren. Dat heeft hij me de laatste keer ook met zoveel woorden gezegd en daar heeft hij zich nadien steevast aan gehouden. Zo was hij.
Anderzijds was James de meest loyale vriend die een mens kan hebben. Hij was nooit te beroerd om me op te bellen voor een Facetime chat en als ik naar zijn zin iets te lang niets van me liet horen, dan kreeg ik wel eens een humoristisch bedoeld ‘ERSE!’ toegemaild, om me eraan te herinneren dat ik best ook nog eens belde. Dat waren dan gesprekken van tussen de één en twee uur, soms zelfs dubbel zo lang. Hij was ook geduldig met me. Als ik bijvoorbeeld een slechte dag had en daar niet over wilde praten, zei hij daar niets over, maar probeerde me, bijna altijd met succes, aan het lachen te krijgen, waarna hij subtiel - jawel, hij kon subtiel zijn - liet verstaan dat hij wist dat er wat scheelde. De man wist hoe hij me moest aanpakken om me op te beuren zonder zich op te dringen. Dat is echte vriendschap.
Ik dacht dat ik veel wist van muziek, maar van James, die nooit te beroerd was om zijn kennis te delen en daar heel vrijgevig mee was, heb ik nog veel bijgeleerd. Zijn muziekkennis was enorm en zijn liefde voor muziek zo mogelijk nog groter. Die was allesomvattend, zeker waar het prog rock, goth en metal betrof. Dat ik bijvoorbeeld het album ‘Script Of The Bridge’ van Chameleons ken, is louter aan hem te danken, want die band stond niet op mijn radar in de jaren 80.
Hij was ook grafisch ontwerper; iets wat ik uiteindelijk ook ben geworden, mede dankzij de dingen die ik van hem leerde. Ik heb mijn diploma mede aan hem te danken. Hij heeft me ook de liefde voor zijn thuisstad, Glasgow, overgedragen. Ik hou van die stad, ik houd van de mentaliteit en de mensen die er rondlopen en van haar goede en slechte kanten. James en ik spraken elkaar ook altijd in het ‘Weegie’, het Glasgowse accent, dat tegenwoordig ook mijn vaste Engelse accent is, al zal ik het tegenwoordig wat minder beheersen omdat ik niet meer regelmatig met hem kan spreken, zoals we dat tot twee dagen voor zijn dood deden. James was ‘my brother from another mother’ en hij en zijn moeder Molly, die ongeveer anderhalf jaar na hem overleed, waren fantastische mensen om te hebben mogen kennen. James was ook Ahráyeph fan van het eerste uur. Hij was het die Ahráyeph het etiket ‘prog goth’ toedichtte. Hij kwam zelfs naar België om Ahráyephs allereerste optreden te kunnen bijwonen. Zijn steun was onvoorwaardelijk, al was hij ook kritisch wanneer hij dat nodig vond en dat stelde ik ook op prijs. Waarom zou ik hem niet gedenken met wat hij een gepast eerbetoon zou hebben gevonden, want hoe beter James’ nagedachtenis te eren dan met muziek?
2018: Je brengt digitaal een herwerkte versie van ‘Marooned on Samsara’ uit. Alle nummers werden opnieuw opgenomen. Was je zo ontevreden over de oorspronkelijke opnames?
Toch wel. Mijn kennis van muziekproductie was inmiddels exponentieel toegenomen en ik had ook beter materiaal in huis om die toe te passen. Dan heb ik het vooral over de speakers die ik gebruikte. De juiste studiospeakers, die anders zijn dan gewone hi fi speakers, maken een enorm verschil. Dat heb ik proefondervindelijk mogen vaststellen. Plots moest ik veel minder moeite doen om een goede mix te verkrijgen omdat ik een veel beter klankbeeld te horen kreeg. Verder was het album op cd ook uitverkocht en dus niet langer beschikbaar. Dat leek me een ideaal moment om het opnieuw op te nemen en daarbij enkele fouten recht te zetten. Daarnaast had ik in de nasleep van mijn contract met D-Monic een akkefietje op Youtube met een Amerikaanse publishingfirma die voor de duur van dat contract de rechten op de songs had. Daardoor werd ik gewaarschuwd dat ik niet het recht had om mijn eigen song op Youtube te plaatsen. Ook al verliepen hun rechten na drie jaar en had ik daarna weer de volle eigendom van de songs, ik vond het gepast om het album opnieuw op te nemen en die songs opnieuw aan te geven, zodat ik alle auteurs- en publishingrechten op mijn songs bij mij zou kunnen houden zodat me dat niet opnieuw zou overkomen. Weinig mensen staan er bij stil, maar er komt wel een pak administratie kijken bij het professioneel maken van muziek, soms met grote gevolgen als je niet uitkijkt.
2020: De 'Heaven No. 7'-ep kondig je aan als een tussendoortje om het lange wachten op de nieuwe plaat goed te maken. Ik vind hem nochtans erg goed, en was in het bijzonder onder de indruk van de diepzinnige teksten. Vertel eens hoe je omgaat met het schrijven van teksten voor Ahráyeph?
Goh, dat is een vraag die vaak terugkomt, net zoals ‘hoe schrijf jij je songs?’ en waar eigenlijk geen eenduidig antwoord op te geven is. Zoals ik eerder al aangaf, gaan mijn teksten voor mijn eigen ervaringen en observaties. Ik zou ook wel eens graag dingen vanuit een ander perspectief willen schrijven, zelfs iets fictiefs en daar heb ik ook wel een aantal ideeën voor verzameld die misschien wel voor Trans World Tribe gebruikt gaan worden, maar bij Ahráyeph gaat het hoofdzakelijk over mijn eigen leef- en gevoelswereld, niet in het minst omdat, zoals ik ook al eerder aangaf, Ahráyeph mijn uitlaatklep en therapie is.
Wat ik wel probeer te vermijden, is om politiek getinte songs te schrijven. Ik heb daar een uitzondering voor gemaakt tijdens het schandalige bewind van Trump en de gebeurtenissen van 6 januari. Zo is de song ‘Superspreaders’ op ‘Heaven No.7’ terechtgekomen. De man is de reïncarnatie van de Romeinse keizer Nero en dat mag je letterlijk nemen. Iedereen die de moeite doet om de Wikipedia pagina van die keizer er eens op na te slaan, kan niet om de soms schokkende gelijkenissen heen. Alleen had Nero geen sociale media om zijn vergif te spuien. Maar verder hoef je van mij geen politiek geïnspireerde songs te verwachten, tenzij er neonazi’s en fascisten aan de macht komen in dit land en in Europa. Daar moet men zich met alle middelen tegen verzetten, ook muzikale.
Wat voor mij altijd belangrijk is waar het de teksten voor Ahráyeph betreft, is dat ze goed in elkaar zitten. Ik heb een schrijfstijl die heel allegorisch en metaforisch is, vaak ook doorspekt met verwijzingen naar andere songs, schrijvers en metafysica. Dat ligt niet alleen aan mijn literaire en muzikale voorbeelden, maar ook aan dat ik niet goed ben in het schrijven van ‘directe’ teksten waarin ik me expliciet uitdruk, zoals bijvoorbeeld Robin Proper-Sheppard dat doet. Als ik dat doe, verzandt dat in clichés en meligheid en komt dat ongeloofwaardig over. Wanneer Robin het doet, daarentegen, geloof ik ‘m meteen. Ik heb hem ooit gezegd dat ik hem een impressionistische tekstschrijver vind; zowel in The God Machine als in Sophia. Het is een métier en ik beheers dat métier niet. Hij wel. Verder wil ik ook geen imitatie zijn van iemand anders. Ik heb lang gezocht naar een eigen literaire ‘stem’; nog een reden, trouwens, waarom die originele Crucifire demo me het schaamrood naar de kaken jaagt, want die teksten waren voor het grootste deel gewoon slecht, met hier en daar een lichtpuntje. Ironisch genoeg moest ik daar blijkbaar eerst door om daarna wél een doorbraak te hebben, want na het afwerken van die demo vond ik plots de juiste manier om mezelf tekstueel uit te drukken. Dat kwam nog niet vanzelf, maar eens ik de juiste insteek had gevonden werd het alleszins een stuk makkelijker om mezelf op een geheel eigen manier uit te drukken.
2021: De ‘XXV’-ep moet 25 jaar Ahráyeph vieren. Er staan drie nummers op, waaronder een cover van Depeche Mode. Hoe belangrijk was het voor jou om deze symbolische datum te vieren?
Toch wel een beetje, haha. Vijfentwintig jaar is natuurlijk een mijlpaal en dat mag al eens in de verf worden gezet, toch? Het voelt voor mij niet als vijfentwintig jaar en ik heb eerlijk gezegd ook niet het hele jaar met dat idee rondgelopen. Maar eind afgelopen zomer keek ik terug op mijn carrière en stelde vast dat er vijfentwintig jaar voorbij waren sinds Jo, Peter, David, Raf, Geert en ik samen in dat repetitiehok kropen om een band te worden en aan songs te werken. Dat maakte het voor mij makkelijk om de release van de ‘XXV’ ep daaraan te koppelen. Had ik meteen ook een titel, haha.
Eén constante, van de Crucifire demo tot die ep, is wel dat ik altijd covers heb opgenomen. Destijds was dat een Engelstalige versie van de song ‘Laatste Woorden’ van de Belgische band De Lama’s, ‘The Hand That Feeds’, waarvoor ik een compleet andere tekst schreef en die ik herwerkte alsof het een song van Type O Negative zou zijn geweest, tot nu dus ‘Never Let Me Down Again’ van Depeche Mode; omdat ik al langer één van hun songs wou coveren (‘Stripped’ viel af vanwege de zin ‘Let me hear you make decisions without your television’, die ik mezelf echt niet serieus kon horen zingen). Aangezien die song voor mij persoonlijke connotaties had, was de keuze snel gemaakt, al heb ik aan het eind wel een paar kleine verwijzingen naar ‘Stripped’ en ‘Clean’ gestopt. Overigens was het mijn cover van ‘A Forest’ van The Cure, nog ten tijde van Crucifire, die aan de basis lag van de latere Ahráyeph-sound. De manier waarop ik die arrangeerde was een soort van ‘Aha-Erlebnis’, waar ik vanaf dan mijn voordeel mee zou doen, ook al is die sound in de loop der jaren verder ontwikkeld, want ik wil natuurlijk niet in herhaling vallen.
2021: Je brengt de single 'Bloodletting' uit met de belofte om maandelijks een nummer uit te brengen uit de komende plaat. Dat bleek niet haalbaar, maar graag weten we wat meer over die plaat die je al een tijdje aankondigt…
Voor alle duidelijkheid : dat maandelijks releasen gold voor de maandelijkse actie van Bandcamp, die liep tot mei. Maar ik had inderdaad moeite met de teksten en dus moest ik de release van ‘XXV’ uitstellen, wat achteraf dus een geluk bij een ongeluk was.
Tja, dat vierde album… Het ligt een beetje moeilijk omdat ik voor de verandering vanuit een andere optiek wilde beginnen. Ik heb een bepaald concept voor ogen, waar ik niet te veel over kwijt wil, maar om het te kunnen verwezenlijken, is het echt belangrijk dat ik daar eerst de teksten voor schrijf. Dat is niet mijn gewone manier van werken, al zijn er heel wat Ahráyeph songs die zijn voortgekomen uit een tekst waarvoor ik pas achteraf de muziek schreef. Maar om dat voor een heel album te doen ligt klaarblijkelijk niet voor de hand. Ik worstel er nu al een paar jaar mee en dat is dan ook de reden waarom ik die ep’s uitbreng: wanneer ik songs heb die niet in het concept passen, maar die te goed zijn om lang te laten liggen, dan breng ik ze liever regelmatiger uit, in plaats van ze op te sparen voor een album.
Bovendien verliezen album releases steeds meer aan belang. Ik haat het om dat vast te stellen, want ik houd van albums, en ik haat om het te moeten zeggen, maar muziek wordt tegenwoordig (ik geef net niet over) ‘geconsumeerd’ op een meer fragmentarische manier. Natuurlijk zullen echte muziekliefhebbers - ze bestaan gelukkig nog - nu op hun achterste poten gaan staan omdat zij dat natuurlijk niet doen, maar ze zijn in de minderheid; dat is jammer genoeg de realiteit. Ik kan voor die minderheid helaas geen cd’s of vinylplaten uitbrengen, want dat is een verliespost, niet in het minst dankzij de lamentabele ‘vergoeding’ die streamingdiensten aan artiesten uitkeren. Minder dan peanuts. Enkel Bandcamp, het platform dat ik gebruik, verdeelt de inkomsten van de verkoop op een faire manier. Het is dus voor een artiest, zeker gedurende de nog steeds voortwoekerende pandemie, zaak om relevant te blijven en dat doe je door regelmatig iets uit te brengen.
Ik werk in elk geval door aan dat album - nu lig ik door mijn jaarlijks terugkerende ‘winterslaapperiode’ even stil - maar ik kan en wil op dit moment geen datum plakken, ook niet ruim genomen, op wanneer die klaar zal zijn. Na heel lang worstelen meen ik een paar weken geleden de juiste manier te hebben gevonden voor de aanhef van het concept en dat is het stuk waar ik het meest mee worstel, want voor heel wat andere stukken had ik de juiste insteek al. Ik vind het voor dit album belangrijk dat ik met Song Eén begin en eindig met de laatste song, omdat het concept op die manier voor mij overzichtelijk blijft. Maar simpel is dat niet, althans toch voor mij niet, en dus doe ik er liever geen uitspraken over tot het (bijna) klaar is. Maar dat het er komt is zeker, ook al heb ik nog een ep gepland die binnenkort zal verschijnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten