woensdag, april 29, 2015

Andrew King: De Eerste Wereldoorlog: voor god en vaderland?

De herdenking van 100 jaar Eerste Wereldoorlog van 2014 tot 2018 zal niemand ontgaan, en zelfs de zwarte scene deelt in de klappen. Dat vooral de geschiedenisfreaks uit de neofolk zich erop toeleggen zal niemand verbazen, en dat de grootste freak van allemaal - de Brit Andrew King - hierin medeplichtig zou zijn stond in de sterren geschreven. Hij had eerder al nummers opgenomen die met het thema verbonden waren, en heeft nu een set opgebouwd rond het thema en werkt aan een concept-cd met als werktitel ‘The Proud Tower’.

Andrew King is archivaris en wijdt zich aan het doen herleven van traditionele muziek, zij het met een experimenteel kantje. Dat kunnen we aan zijn cd’s merken, want die gaan gepaard met uitvoerige uitleg over de herkomst van de nummers, inclusief voetnoten en bibliografie. Daarnaast is hij ook schilder. Hij schilderde onder meer de platenhoezen voor Current 93, Ernte en vooral van Sol Invictus, een groep waar hij ook een tijdje bij speelde. Hij wordt vanavond begeleid door percussionist John Murphy (bekend van Whitehouse, Death In June, SPK, Foresta di Ferro en talloze andere groepen) en toetsenist Hunter Barr (van onder meer Naevus en KnifeLadder, beiden samen met John Murphy).

De eer om de avond te openen kwam echter toe aan Radio Klebnikov, een project dat poëzie en geluidskunst combineert. Op een achtergrond van geluidscollages, samples en livemuziek brengen ze stukken van Paul Celan - de joods-Roemeense dichter die zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog onder meer beschreef in het wereldberoemde ‘Todesfuge’ - en Guennadi Gor - een Rus die in bevreemdende beelden het beleg van Leningrad beschreef. Tussendoor krijgen we uitvoeringen van Bob Dylans ‘Masters of War’ en ‘All Things Are Quite Silent’, een traditioneel lied over een man die in het leger gedwongen wordt en dat vooral bekend is in de uitvoering van Steeleye Pan. De muzikale achtergrond varieert van ambient tot folk en noise, en eindigt met een stuk uit ‘Lament’, Einstürzende Neubautens fantastische werk over de Eerste Wereldoorlog. Een zeer geslaagde performance.

Dan komt Andrew King voor het eerst op het podium met zijn traditionele set. ‘Normaal gezien is mijn traditionele set het meest deprimerende deel van de avond, maar gezien het thema van het tweede deel is dit nog vrij luchtig’, laat hij weten. We krijgen een selectie moord- en andere ballades die zonder uitzondering afkomstig zijn van Kings twee belangrijkste cd’s: ‘The Amfortas Wound’ (1999) en ‘Deus Ignotus’ (2011). Hij begint a capella met ‘Edward’, waarna de twee muzikanten hem - op een sobere manier die vooral zijn vertolking moet onderstrepen - begeleiden op bekendere nummers als ‘The Week Before Easter’ en ‘The Wife of Usher’s Hill’, net als op een zeldzaam opgevoerd lied als ‘The Knight Templar’s Dream’.

Tussen de twee opvoeringen van King krijgen we ‘De brand van Leuven’ te zien, een reportage over één van de talrijke oorlogsmisdaden die in de oorlog plaatsgevonden hebben. Toen de Duitsers België binnenvielen - hiermee de neutraliteit schendend die het land bij zijn ontstaan in 1830 door de grootmachten opgelegd kreeg - kregen ze meer weerwerk dan verwacht. De Duitsers gingen zich te buiten aan buitengewoon brutale represailles. Om dit te vermijden kreeg Leuven bij het naderen van het Duitse leger het statuut van ‘Open Stad’, wat betekende dat de stad geen weerwerk zou bieden. De Duitse soldaten waren echter danig opgehitst door hun legerpropaganda en door geruchten over scherpschutters, waarvan het merendeel indianenverhalen bleken te zijn.

Als op 25 augustus een vuurgevecht ontstaat tussen twee Duitse compagnies en daarbij verschillende doden vallen, zijn de officieren er snel bij om de bevolking de schuld te geven. Alles ontaardt in standrechtelijke executies, plunderingen en brandstichting. Gaandeweg wordt het hele stadscentrum systematisch afgebrand, en men dreigt zelfs met een bombardement op Leuven. Pas na drie dagen stoppen de brandstichtingen. Het stadscentrum blijft in ruïnes achter. 209 burgers kwamen om. 1081 woningen en gebouwen werden vernield, waaronder de Sint-Pieterskerk en de universiteitsbibliotheek in de Lakenhal, die tienduizenden boeken bevatte waaronder middeleeuwse manuscripten en de perkamenten uitgaaf van Vesalius’ ‘De humanibus corporis fabrica’.

Dan snijdt Andrew King het hoofddeel van de avond aan: zijn set over de Eerste Wereldoorlog. Bij een foto van Sarajevo - waar een Servische nationalist het startschot voor de oorlog gaf - ontwart zich een dreigende geluidscollage: ‘The Queen Of The woods’. Opener ‘Lamps’ refereert naar de beroemde uitspraak van de Britse minister van Buitenlandse zaken Edward Grey - ‘De lichten gaan uit in heel Europa; wij zullen ze tijdens ons leven niet meer aan zien gaan.’ - een uitspraak die hij bij het uitbreken van de oorlog tegen een vriend deed terwijl bij valavond de straatlichten aangestoken werden. Grey heeft zijn aandeel gehad in het smeden van de allianties die deze oorlog een wereldwijde dimensie gaven en van de imperialistische strijd tussen de grootmachten die een belangrijk motief waren van de slachting. Hij ging er - in tegenstelling tot veel van zijn naïevere landgenoten - niet van uit dat de oorlog snel voorbij zou zijn. Nadat King het citaat declameert ontstaat een boeiend nummer met extracten uit liederen, marsen en posters uit verschillende landen die oproepen om deel te nemen aan de oorlog.

‘The Lads In Their Hundreds’ vertelt het vertrek van jonge Engelsen naar de oorlog, en wordt door King a capella gebracht. Het gedicht is van A.E. Housman, net als opvolger ‘Epitaph For An Army Of Mercenaries’, dat over de ‘British Expeditionary Force’ gaat, een klein legertje dat ten oorlog trok bij de inval van België. Hoewel de invasie van het eeuwig neutrale ‘Brave Little Belgium’ de officiële aanleiding was voor de intrede van het Verenigd Koninkrijk in de oorlog, wijs ik er graag op dat het Rijk meer haast zette achter de verovering van Duitse koloniale gebieden in Afrika dan in het sturen van troepen naar bondgenoten als België of Frankrijk. Dat zijn natuurlijk dingen die je niet zal lezen in de gedichten van Housman, die een blinde verheerlijking van de gezonden soldaten voorstaat. Noch in de set die King vandaag voordraagt.

‘De Eerste Wereldoorlog is geen levende geschiedenis meer, in de zin dat niemand die het meegemaakt heeft nog leeft’, weet King ons te vertellen. Maar het leeft nog in ons, omdat de 20ste eeuw erdoor geschapen werd, en ook door onze voorouders, zoals Kings grootvader Henry. Andrew King kiest ervoor om de oorlog vanuit een Brits standpunt te bekijken - het officiële Britse standpunt, wil ik eraan toevoegen - maar voert ook een aantal site-specifieke nummers uit. Het eerste van die nummers is ‘The Stripping Of The Altars’, een sacrament dat uitgevoerd wordt bij het ontwijden van een kapel of kerk en dat doorgaans gepaard gaat met de 22ste psalm, die hier gereciteerd wordt. Het nummer wordt begeleid door beelden van de brand van Leuven.

‘Have You News Of My Boy Jack’ is een lied dat al lang deel uitmaakt van Kings repertoire. Hier wordt het echter a capella gebracht. Het is gebaseerd op een gedicht van Rudyard Kipling, geschreven nadat zijn zoon sneuvelde bij een veldslag in Ieper. Hier worden de zaken iets problematischer. Kipling mag dan wel nobelprijswinnaar zijn en auteur van het vrij onschuldige jungleboek - nog steeds een favoriet van onze kinderen - hij was ook een fervent voorstander van kolonialisme en imperialisme. George Orwell, en dat is een auteur waar we hier graag mee dwepen, noemde hem een ‘profeet van het Britse imperialisme’. De geniale Christopher Hitchens uitte zich eveneens scherp: ‘niemand is in staat om de woorden van de slachtoffers te vertegenwoordigen. Dat gebeurde evenwel toen de jonge John Kipling als vermist opgegeven werd aan het eind van één van de hevigste gevechten in de vroege Eerste Wereldoorlog. Zijn vader Rudyard, ontzet door het feit dat zijn zoon uitgesloten werd uit het leger omwille van zijn slecht zicht, heeft hem destijds als reactie door de selectie gesmokkeld. We kunnen de omvang van zijn kwelling - nadat zijn belazerde zoon effectief in de loopgraven omkwam - slechts vaag veronderstellen.’

Met ‘Azazel’ waagt King zich aan de muzikale bewerking van een stuk van David Jones’ geweldige gedicht ‘In Parenthesis’. Hoewel ook Jones het verwijt kreeg vooral het heldhaftige in de oorlog te benadrukken, was er algemene consensus over de ontzettende literaire waarde van zijn gedicht, dat overigens afkomstig is van iemand die de loopgraven daadwerkelijk gekend heeft.

Verder krijgen we ‘Gethsemane’, een ontroerend gedicht over een soldaat die sterft bij een gasaanval. De tekst is opnieuw van Rudyard Kipling en de muziek van Peter Bellamy, een Engelse zanger die verschillende van Kiplings gedichten vertoonde. ‘Here Dead We Lie’ is dan weer een gedicht van de eerder genoemde Housman. Zeer ontroerend, maar opnieuw een verheerlijking van de ‘heldendood’ van de gevallenen.

Here dead we lie
Because we did not choose
To live and shame the land
From which we sprung.

Tenslotte komt de climax van de avond: ‘Leuven Recessional’. Het is het tweede site-specifieke nummer, waarop muziekstukken verwerkt zijn uit de regio waarin het gespeeld wordt. In dit geval zijn dat Pierre de la Rues Requiem en diverse stukken Vlaamse polyfonische muziek. Op de achtergrond zien we foto’s van Leuvenaars en van het Belgisch leger in de Eerste Wereldoorlog. Gedurende het nummer worden de namen voorgelezen van gesneuvelde Leuvenaars, hetgeen heel wat tijd in beslag neemt en leidt tot een uitbarsting als de georkestreerde zang opnieuw begint.

En toch weet ik niet of ik ontroerd of verbouwereerd moet zijn. ‘Leuven Recessional’ is opnieuw gebaseerd op een gedicht van Rudyard Kipling, oorspronkelijk geschreven voor het diamanten jubileum van koningin Victoria in 1897. Na de Eerste Wereldoorlog werd het een klassieker bij herdenkingen van de ‘onbekende soldaat’. (Wat was een mensenleven toen waard, dat men zo veel gesneuvelden eenvoudigweg als ‘onbekend’ gemarkeerd heeft.) Het is alweer een schaamteloze verheerlijking van het Brits imperialisme, gerechtvaardigd door talloze verwijzingen naar het christendom. (Ik vraag me af of al diegenen die naar het christendom verwezen om de oorlog goed te praten beseften dat de tegenzijde eveneens uit christenen bestond.)

King kiest vooral voor auteurs die hartstochtelijk voor de oorlog waren (ook al heeft Kipling de legerleiding vaak verweten roekeloos met jonge levens om te gaan). Er bestaat echter nog een heel andere benadering. Die van een onvoorstelbaar bloedbad waarin miljoenen jonge mensen de dood ingejaagd werden, vaak door gewetenloze officieren, soms enkel maar om de troepen bezig te houden of om honderd meter te veroveren op een vijand die een paar dagen later het omgekeerde zou doen. Een benadering van een oorlog waarin vooral mensen van eenvoudige komaf sneuvelden voor de imperialistische waanbeelden van de hogere klassen. En van een enorme verkwisting aan mensenlevens waar absoluut niets heldhaftigs aan was.

Waarom niet citeren uit Siegfried Sassoon en Wilfred Owen, twee dichters die de hel van de loopgraven veel realistischer omschreven hebben? Waarom niet Robert Graves, wiens roman ‘Good-Bye To All That’ toch als een klassieker over de oorlog wordt beschouwd? Het rijtje is nog lang. Ronald Skirth, Edwin Campion Vaughan, Vera Brittain, Edmun Blunden… Of zullen we ons blij stellen dat we tenminste ontsnapt zijn aan referenties naar Ernst Jünger en Julius Evola, twee aangebrande figuren die hoog in aanzien staan in de neofolk-scene?

Het mag zijn dat dit niet zeer verheffend is voor de talloze jongemannen die in de oorlog gesneuveld zijn - en waar ik het grootste respect voor heb - maar wat blijft er van hun ‘heldendaden’ over 100 jaar na datum? Wat blijft er over van de redenen waarom ze ten strijde trokken? Waarom moeten we voorwenden dat het toen juist was om Duitsers, Fransen, Britten of mensen van andere nationaliteiten neer te schieten, nu we in een verenigd Europa leven? Wat blijft er over van de koloniale wereldrijken waar ze voor gestorven zijn? Het zijn zaken waar we ons maar beter bewust van zijn. Voor we het weten zitten we weer met mensen die ons oproepen om te sterven voor god en vaderland.

Doch laat me met een positieve noot eindigen. Kings performance was heel intens en intellectueel en muzikaal hoogstaand. Hij gaf zelf aan zowel de doden als de overlevenden te willen gedenken met zijn set, en dat heeft hij ook gedaan. Bovendien laat hij weten dat hij niet van plan is om deze set nog vaak op te voeren. ‘Nummers over mensen die hun vriendin verdrinken of baby’s neersteken zijn een picknick in vergelijking met dit materiaal.’ Het zal niemand verwonderen dat ik liever een herdenking van de Eerste Wereldoorlog heb waarvan ik de uitgangspunten niet volledig deel, dan dat we verder verzinken in oppervlakkigheid en onze geschiedenis vergeten.

Addendum: we zijn ontzettend blij en trots dat Andrew King de moeite gedaan heeft om ons artikel te lezen en erop te repliceren om zijn uitgangspunten te verduidelijken. We publiceren hierbij zijn antwoord:

Om in te gaan op één van de vragen die je in je bespreking stelt: de reden waarom ik het niet nodig vond om werken van dichters te verwerken als Sassoon, Owen, Graves, et cetera is vooral omdat, als je opgegroeid bent in de jaren 60 en 70, zij heel erg het ‘officiële canon’ van de oorlogsdichters voorstelden, en hoewel ik daar principieel niets op tegen heb kon ik niet anders dan vaststellen hoe verschillend hun houding tegenover de oorlog was in vergelijking met die van mijn eigen grootvader (die nog steeds leefde in de jaren 70) en zijn medeveteranen. Ik bedoel dat niet in de zin van sociale verschillen (omdat bijna alle dichters van de ‘officiële canon’ officieren waren), maar ook in dat zijn eigenlijke houding en dat van zijn vrienden volledig verschillend waren van de poëzie waarvan wij als kinderen op school leerden dat ze de Grote Oorlog voorstelden, terwijl Kipling en Butterworth veel dichter stonden bij zijn zienswijze.

Ik ben me natuurlijk bewust van de ironie hiervan, aangezien geen van beide dichters ooit een schot gelost heeft, en je kan je de vraag stellen of ze effectief als ‘oorlogsdichters’ beschouwd moeten worden. Bovendien was Housman een opgejaagde, manisch-depressieve, onderdrukte homoseksueel en een classisist, en Kipling was tegelijkertijd een dichter van het imperium en een multiculturalist. Beiden waren dus ver verwijderd van de gemiddelde ‘Tommy’, dat kun je je wel inbeelden. MAAR hun verzen zijn gebaseerd op traditionele modellen en heeft het 'gemeenschappelijk gevoel' dat veel dichter komt bij de uitleg van de oorlog in termen die mijn grootvader gebruikt zou hebben dan die van de erkende canon.

David Jones is natuurlijk een heel andere zaak. Hij was een ultramodernist (waar Henry vast en zeker geen tijd voor gehad zou hebben) en tegelijkertijd een conservatief. Maar hij was geen officier, en ik geloof dat er in zijn gedicht - als je het kan ontcijferen - meer nabijheid is met de ervaring van de infanteriesoldaat dan in de meeste van de bekendere oorlogsdichters. Verder is er de cruciale manier waarop zijn mythologie en zijn religieuze overtuiging - voor hem - het ondragelijke dragelijk gemaakt hebben en een zin hebben gegeven aan zijn ervaringen (ja, het dichtste equivalent zou hierbij Jünger zijn), en dat is, voor mij, absoluut fascinerend.

In het maken van mijn keuzes veroordeel ik niet noodzakelijk andere gezichtspunten, maar ik wou de dingen vertellen vanuit minder gewaardeerde dichters, in een taal en attitude die dichter stond bij de veteranen die ik gekend heb, mocht dat zin hebben...

Andrew King

Andrew King (facebook)

Setlist

1ste set: Traditional: Edward / The Week Before Easter / The Prentice Boy / The Wife of Usher’s Well / The Wild Wild Berry / The Knight Templar’s Dream

2de set: The Proud Tower: The Queen of the Woods (intro / The Lamps / The Lads in their Hundreds / Epitaph for an Army of Mercenaries / The Stripping of the Alters / Have You News Of My Boy Jack? / Azazel / Gethsemane / Here Dead We Lie / Leuven Recessional

Bekijk hier de performance van de Proud Tower-set op het WGT in Leipzig:

Geen opmerkingen: