maandag, februari 12, 2007

Euer Dienst ist die Aufklärung: een muzikaal perspectief op de Stasi

Met de fantastische film ‘Das Leben der Anderen’ staat de voormalige DDR weer volop in de aandacht. De film focust op één van de donkerste aspecten van de Deutsche Demokratische Republik: de spionage op artiesten en burgers door de Stasi, de toenmalige geheime dienst. Met een mooi uitgekiend verhaal over een Stasi-agent die gaandeweg sympathie verwerft voor de schrijver die hij moet bespioneren, en uiteindelijk zijn slachtoffer beschermt, weet de film niet enkel de kijkers te beroeren. Het werpt ook een licht op de praktijken van de veiligheidsdienst.

De Stasi, voluit het Ministerium für Staatssicherheit, stond bekend als een bijzonder efficiënte veiligheidsdienst. 90.000 mensen werkten er. Niet minder dan 300.000 informanten werkten mee. Dit op een totale bevolking van 16 miljoen mensen. Ongeveer één op de vijftig inwoners waren dus verbonden aan de Stasi. Met deze aantallen wist de Stasi één van de grootste - misschien wel dé grootste - penetratiegraden van een geheime dienst op een bevolking te bereiken. Miljoenen mensen werden in de gaten gehouden.

Repräsentationslieder

Minder bekend is dat de Stasi ook veel muziek heeft nagelaten. Alle massaorganisaties in de DDR hadden hun ‘Repräsentationslieder’, liederen die een positief beeld moesten uitstralen van de organisatie in het bijzonder en van de DDR in het algemeen. Zo hadden de FDJ (Freie Deutsche Jugend), de Junge Pionieren, de Nationale Volksarmee, de landbouwbedrijven (LPG’s) … elk hun lijfliederen.

De Stasi had een groot repertoire aan dergelijke nummers, met ook haar eigen ‘Klangkörpern’ (fanfares die de nummers brachten) en zelfs haar hofcomponisten (Kurt Greiner-Pol voor de muziek en Siegfried Berthold voor de teksten, al zijn deze twee zeker niet verantwoordelijk voor het complete ‘oeuvre’ aan Stasi-liederen). De nummers bezongen de moed van de spionnen, hun offerbereidheid, hun vaderlandsliefde … dit alles overgoten met een ideologisch sausje over de opbouw van het socialisme en de nood aan waakzaamheid tegenover de klassenvijand.

Tsjekisten

Opmerkelijk is hoe de Stasi-agenten in hun liederen constant over zichzelf zongen als ‘tsjekisten’, een verwijzing naar de Tsjeka, de Sovjet geheime dienst van 1917 tot 1922. Dit waren de mannen van de Rode Terreur, die genadeloos tegen alle volksvijanden tekeer gingen in de jaren na de Russische Revolutie. De bolsjewistische leiders, Lenin op kop, waren overtuigd dat de terreur nodig was om hun plannen te verwezenlijken. De Franse Revolutie had immers haar periode van terreur gekend, en dus moest Rusland daar onvermijdelijk ook door.

De beruchte Tsjeka-leider Feliks Dzerzjinski werd in vele liederen als voorbeeld opgehemeld. Zijn boeken waren naast die van Lenin en Marx verplichte lectuur voor Stasi-agenten. Stasi-liedjes kregen titels mee als het ‘Tschekistenlied’ en het ‘Dzierzynski-Lied’. Andere nummers noemden ‘Wir schützen die Früchte der Revolution’, ‘Marsch der Kampfgruppen der Arbeiterklasse’ of ‘Wir tragen die roten Spiegel’.

Kundschafter

Het nummer ‘Euer dienst ist die Aufklärung’ bezingt de ‘soldaten aan het onzichtbare front’ of ‘Kundschafter’. Met andere woorden: de spionnen die naar West-Duistland gestuurd werden. Het nummer was oorspronkelijk een sovjetcompositie, maar werd in het Duits herwerkt door Markus Wolf, die van 1951 tot 1986 de spionagedienst leidde. Een deel van het lied bleef in het Russisch gezongen, om de vriendschap met ‘moedertje Rusland’ te beklemtonen.

Euer Dienst ist die Aufklärung,
Namen bleiben geheim
Unauffällig die Leistungen,
Stets im Blickfeld der Feind
Das Gespräch mit Genossen,
Viel zu selten daheim
Für das Tragen der Orden
Bleibt oft nicht mehr die Zeit

Wachsam sein, immerzu – wachsam sein!
Und das Herz ohne Ruh’ – wachsam sein!
Auch in friedlicher Zeit – wachsam sein! – nie geschont:
Tschekisten, Beschutzer des Friedens der Menschen,
Soldaten der unsichtbaren Front



Ich liebe alle Menschen

De versie van het ensemble “Klassenbruder-Waffenbruder” van Karl-Marx-stadt moest oorspronkelijk uitkomen op een plaat die met de 40ste verjaardag van de DDR zou verschijnen en als titel droeg “Wir bauen das Haus und sichern den Frieden”. Met de festiviteiten van deze 40ste verjaardag liep het ernstig mis. De plaat zou nooit uitkomen.

We schrijven 1989. DDR-burgers proberen al maanden om via Hongarije naar het westen te vluchten. In het binnenland komen steeds meer burgers op straat om te protesteren tegen het regime. Het feest voor de 40ste verjaardag is nog maar net begonnen, of de DDR davert op haar grondvesten. Massademonstraties volgen elkaar op en het regent kritiek op de DDR-kopstukken. Stasi-leider Erich Mielke komt in het parlement onder vuur te liggen en stommelt: ‘ik… ik hou toch van alle mensen’. Uiteindelijk valt de muur. Minder dan een jaar later houdt de DDR definitief op te bestaan.

Die andere Bands

Het is dan ook geen toeval dat de schrijvers in de film ‘Das Leben der Anderen’ voorwenden dat ze een stuk schrijven voor de 40ste verjaardag van de DDR, terwijl ze in werkelijkheid een kritische tekst schrijven voor een West-Duitse krant. Dat de film plaatsvindt in 1984 zal wellicht ook geen toeval zijn, want er wordt aangenomen dat de controle op artiesten na 1985 sterk verzwakte. Het was alvast zo dat de censuurcommissies sindsdien steeds meer bevolkt werden door kunstenaars, die aanzienlijk minder streng waren dan de traditionele partijkaders.

Begin jaren 80 mochten de leden van de punkgroep Namenlos - eigenlijk hadden ze ervoor gekozen om zonder naam te spelen, zodat de Stasi het moeilijk zou hebben om hen op te zoeken - maanden achter de tralies voor een lied waarin ze de Stasi vergeleken met de SS. Maar men houdt de vooruitgang niet tegen. Met een paar jaar vertraging op hun westerse generatiegenoten, begonnen ook Oost-Duitse jongeren zich in zwart leer te hullen en hun haar naar alle windstreken te richten, om dan in duistere keldertjes naar loeiharde muziek te luisteren. De cultdocumentaire ‘Flüstern und Schreien’ uit 1987 verfilmde de Oost-Duitse alternatieve scène en werd een hit in de DDR-bioscopen.

Unbequeme Dichter

Jaren daarvoor kon songschrijver en toneelregisseur Wolf Biermann niet op dergelijke openheid rekenen. Hem werd in 1976, na een rumoerig concert in Keulen, het staatsburgerschap van de DDR ontnomen. In de twaalf jaren die voorafgingen was zijn muziek al verboden. De DDR-leiding beschouwde zijn optredens als pessimistisch en vijandig tegenover de staat, en had hem zelfs als ‘vervelende dichter’ gestigmatiseerd.

Nochtans was Biermann een overtuigd marxist, afkomstig uit een communistisch joods gezin uit Hamburg. Na de oorlog ging hij zich uit overtuiging in Oost-Berlijn vestigen. Hij had geen goed woord over voor de miljoenen Duitsers die de omgekeerde weg verkozen, naar het kapitalistische westen. Hij was zelfs enthousiast toen in 1961 de Berlijnse Muur opgetrokken werd om deze vlucht tegen te houden.

Berufsverbot

In 1963 zou Biermann echter meewerken aan een toneelstuk over een koppel dat gescheiden werd door de bouw van de muur. De avond voor de première sluit de staat het theatergezelschap. Biermann krijgt een half jaar beroepsverbod en wordt uitgesloten uit de SED (de socialistische eenheidspartij). Na een aantal optredens in West-Duitsland krijgt hij in 1965 een definitief publikatie-, optreden- en reisverbod.

Samen met zijn vriend Robert Havemann zal Biermann de DDR bekritiseren vanuit een marxistisch perspectief. Zijn beroepsverbod zou 12 jaar aanslepen. Hij profiteert niet van de relatieve ontdooiing in het cultuurbeleid die op de machtsovername van Erich Honecker volgt, in 1971. In 1976 krijgt Biermann wel het recht om naar West-Duitsland te reizen voor een aantal optredens.

Ich möchte am liebsten weg sein…

Wie het concert van 13 november 1976 in Keulen beluistert, zal merken dat Biermann zijn scherpe kritiek op de DDR onderbouwt met citaten van Marx en Rosa Luxemburg. Zelfs na al die jaren isolement verkiest hij de DDR boven de kapitalistische Bundesrepubliek. Hij zal ook een lied zingen waarin hij betreurt dat de zoon van Havemann naar het westen gevlucht is. (Flori Havemann was gevlucht na een aanvaring met de overheid omdat hij in 1968 uit solidariteit met de opstandelingen in Praag een Tsjecho-Slovaakse vlag had uitgehangen.)

Maar anderzijds uit hij die avond vrijuit kritiek op de DDR, alsook zijn frustratie over zijn jarenlange beroepsverbod. Dat de DDR een dictatuur was, dat er geen vrije meningsuiting bestond, dat er een absurde bureaucratie heerste … zelfs een grapje over de Stasi kon eraf. De DDR-leiders konden er niet mee lachen. Ze lieten prompt weten dat Biermann niet meer welkom was in hun heilstaat.

…und bleibe am liebsten hier

Biermann was bijzonder verbitterd over zijn verplichte exil naar het westen. In de DDR werd zijn uitzetting de aanleiding tot een omvangrijke beweging van verontwaardiging. Meer dan honderd kunstenaars protesteerden openlijk tegen de beslissing. De SED zou echter niet toegeven. De repressie tegen kritische intellectuelen en kunstenaars werd integendeel nog opgevoerd. Deze gebeurtenissen zouden ertoe leiden dat alle protestbewegingen zich steeds meer rond de kerken zouden verzamelen.

Biermann musiceerde in West-Duitsland verder en liet niet af in zijn kritiek op zijn voormalig vaderland. Zijn ‘Stasi-ballade’, dat in 1974 verscheen op zijn derde langspeelplaat 'aah - ja!', had hij bewust niet gespeeld op zijn concert in Keulen, uit angst voor de reactie van de SED. Hij drijft daarin de spot met de Stasi-agenten die hem in het oog moeten houden. Na de hereniging van Duitsland ijvert Biermann tegen de PDS, de opvolgpartij van de SED. Hij wordt een graag geziene commentator van Duits-Duitse aangelegenheden. Desalniettemin betuigt hij geen spijt over zijn verleden, want ‘enkel wie verandert, blijft zichzelf trouw’.

Stasi-ballade (Wolf Biermann)

Menschlich fühl ich mich verbunden
mit den armen Stasi-Hunden
die bei Schnee und Regengüssen
mühsam auf mich achten müssen
die ein Mikrophon einbauten
um zu hören all die lauten
Lieder, Witze, leisen Flüche
auf dem Klo und in der Küche
- Brüder von der Sicherheit
ihr allein kennt all mein Leid

Ihr allein könnt Zeugnis geben
wie mein ganzes Menschenstreben
leidenschaftlich zart und wild
unsrer großen Sache gilt
Worte, die sonst wärn verscholln
bannt ihr fest auf Tonbandrolln
und ich weiß ja! Hin und wieder
singt im Bett ihr meine Lieder
- dankbar rechne ich euchs an:
die Stasi ist mein Ecker
die Stasi ist mein Ecker
die Stasi ist mein Eckermann



(Lees de volledige tekst hier.)


CD-bronnen:
  • Die Partei hat immer Recht. Eine Dokumentation in Liedern.
  • Helden an der unsichtbaren Front. Tchekisten singen, rezitieren und musizieren.
  • Wolf Biermann: Das geht sein’ sozialistischen Gang. Dokumentation: Köln, 13 November 1976.
  • Wolf Biermann: Hänschen-klein ging allein. Konzert in der Gedenkstätte Bautzner Strasse am 5. Dezember 2004.