maandag, september 01, 2008

Requiem voor een hongerkunstenaar. J.M.H. Berckmans overleden.

Toen ik vanmiddag de hoofdstedelijk bibliotheek van Brussel betrad en zag dat verschillende werken van Berckmans opgebaard stonden aan de ingang, had ik het al kunnen raden. Wie zijn laatste werken gelezen heeft, onder andere ‘Het onderzoek begint’ en ‘Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel’ (die Berckmans zelf rekende tot het beste wat hij ooit geschreven heeft), wist al dat het einde nabij was. Het moest ervan komen en het is dan ook zover. Is het nu het bericht van zijn onvermijdelijke dood, dan wel de verontwaardiging omdat Berckmans nooit een keuterpercentage heeft gekregen van de erkenning die hij verdiende? Ik weet het niet, maar ik ben er toch door aangedaan.

Na Solzjenitsyn is Berckmans het tweede literair genie dat de afgelopen weken overleden is. Maar waar Solzjenitsyn wereldwijde erkenning heeft gekregen en in alle mogelijke talen verkrijgbaar is, is het omvangrijke en unieke oeuvre van Berckmans zelfs in het Nederlands amper te verkrijgen, laat staan dat het vertaalbaar is (al heb ik ooit een vrij goede Franse vertaling van één van zijn vroege teksten gelezen in ‘Na het baden bij baxter’). Hij debuteerde in 1977 met ‘Brief aan een meisje in Hoboken. Geschiedenis van de Revolutie.’ De roman bezorgde Berckmans op slag een cultreputatie en zou als enige de eer krijgen om herdrukt te worden. Toch zou Berckmans zich later minachtend uitlaten over zijn debuut. ‘Ik kon toen nog niet schrijven’, zei hij erover.

Met verhalenbundels als ‘Café de raaf nog steeds gesloten’ en ‘Het zomert in barakstad’ oogste Berckmans lovende kritieken. Maar zijn boeken verkochten voor geen meter. Wie zijn boeken al las, leende ze uit in bibliotheken. Gaandeweg ging Berckmans steeds verder in de deconstructie van de taal, in het maken van ellenlange litanieën waar kop nog staart aan vast te knopen waren. De exacte ommekeer in zijn werk valt niet duidelijk vast te stellen, maar vanaf ‘Bericht uit Klein Konstantinopel’ en zeker sinds ‘Ontbijt in het vilbeluik’ was deze omslag voltooid. Wie nog nooit iets van Berckmans gelezen heeft, kan best beginnen bij ‘als plots aan ratata een eind zal zijn gekomen’ uit ‘Bericht uit Klein Konstantinopel’, een tekst waarvan Berckmans zelf zei dat het zijn volledige oeuvre samenvatte en die gratis te lezen valt op de website van De Brakke Hond.

Sommige critici waren niet te spreken over de weg die Berckmans ingeslagen was. 'Berckmans vervalt in herhaling', kon men lezen, of 'Berckmans koketteert met zijn eigen stront…' Wie echter de moeite neemt om zich door de teksten te wringen, zal ontdekken dat deze ogenschijnlijke chaos eigenlijk geniale wartaal is, vol met woordspelingen, verdraaiingen, en doordrongen van een fantastisch vermogen om de taal te manipuleren en naar zijn hand te zetten. In bijna elke zin zit een sublieme vondst. Zijn teksten vormen een eigen universum waarin de monotonie van het eenzame en uitzichtloze leven in de goot steeds weer op andere wijze beschreven wordt. ‘Voor die ene, steeds weer dezelfde thematiek bestaan er tienduizend invalshoeken’, zei de schrijver er zelf over.

Van ‘Ontbijt in het vilbeluik’ werden oorspronkelijk slechts zeven exemplaren verkocht (ik ben de trotse bezitter van één van die zeven). Over de boeken die volgden zijn de meningen verdeeld, maar de typische stijl van Berckmans blijft er steeds herkenbaar. Over zijn laatste drie boeken - ‘Het onderzoek begint’, ‘As op jazzwoensdag’ en ‘Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel’ - valt er wat mij betreft niet te discussiëren. Het zijn stuk voor stuk meesterwerken. Op dit moment zijn enkel de twee laatste boeken in de handel verkrijgbaar. Nu hij overleden is zal zijn laatse manuscript wellicht snel uitgegeven worden, en hopelijk krijgen we een paar heruitgaven of op zijn minst een compilatie in de stijl van ‘Het beste van J.M.H. Berckmans’.

Verleden jaar kon ik Berckmans aan het werk zien in Café Dada. Hij las er wat extracten voor uit zijn laatste boek ‘Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel’. Ik vond deze stukken zo goed dat ik meteen na afloop naar de winkel gelopen ben om het boek te kopen. Berckmans haalde met dit boek ook de longlist van De Gouden Uil. Wat opviel in Café Dada, was hoe slecht Berckmans er toen al aan toe was. Graatmager, verschrompeld, met slechts nog een paar plukken haar op zijn hoofd en niet in staat om zich rustig te houden als iemand anders aan het woord was. Kort geleden mocht Berckmans ook eens optreden in het canvasprogramma Weerwolven. Naar mijn mening werd toen te veel aandacht besteed aan Berckmans de marginaal en te weinig aan Berckmans de geniale schrijver. Slechts twee zinnen uit zijn werk mocht de auteur voordragen. Op die manier overtuig je niemand van het unieke van Berckmans schrijverschap.

‘Ik ben de definitieve, de zwartste, de allerdiepste, de allerlaatste wanhoop nu definitief voorbij en schrijf alleen nog datgene wat ik denk dat ik schrijven moet.’ Deze zin vat goed samen wat Berckmans de afgelopen tien jaar heeft trachten te doen. Zijn werk is pikzwart, maar hier en daar zat er ook wat hoop in. Of zoals de schrijver het zelf verwoordde in ‘Bericht uit Klein Konstantinopel':

‘Alles is heel heel erg, maar er is nog een sprankeltje hoop, al weet ik niet waarop. Maar ik weet dat het er is. In de verste aller verten zie ik het glimmen.’